Uit de diepte - pagina 375

;: ;

369 de werken des vleesches doet, het is niet meer zijn lust en wil om te zondigen. Het zondigen, dat hij doet, is juist tegen zijn wil in, gelijk Paulus zegt: »Het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik." Telkens als de geloovige naar het vleesch wandelt, dit een onderliggen in den strijd tusschen den ouden en is nieuwen mensch, en inplaats van een zich verblijden en vermaken in de zonden, is er een hartelijk leedwezen, dat hij God door zijne zonden vertoornt. En als het goed met den geloovige zal staan, dan moet er een vlieden en haten zijn van de werken des vleesches. Dat hartelijk leedwezen, dat vlieden en haten, dat afsterven van den ouden mensch, is het niet wandelen naar het vleesch en met dat afsterven van den ouden mensch gaat onafscheidelijk gepaard de opstanding van den nieuwen mensch. Die in Christus Jezus is, die is het oude is voorbijgegaan, ziet het is een nieuw schepsel alles nieuw geworden. De geloovigen zijn geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat zij in dezelve zouden wandelen. Ziet, dat wandelen wordt hier in onzen tekst bedoeld met de laatste woorden: »maar naar den Geest," d. w. z. naar de werking des Geestes, door de kracht des Geestes wandelen in nieuwigheid des levens. De Geest is het, die levend maakt het vleesch is niet nut; de Geest moet ons bekrachtigen en bekwamen tot dit wandelen. Vandaar heet het in Galaten > Wandelt door den Geest", d. w. z, uit kracht van den Geest. Wandelen door den Geest of naar den Gee^t is dus bekwaam gemaakt door de kracht des Heiligen Geestes in Gods geboden treden. Het beteekent, dat er een lust en liefde door den Geest in ons is gewerkt, om naar den wille Gods in alle goede werken te leven. Eerst dan kunnen de vruchten des Geestes bij ons gezien worden, welke zijn: liefde, blydschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Zy, die wandelen naar den Geest, vertoonen deze vruchten aan deze vruchten zal het worden gezien, of zij in Christus Jezus zijn. Zoo gij waarlgk in Christus Jezus zijt ingeplant, kunnen deze vruchten niet achterblijven; want Hij zegt zelf in zijn Woord » Die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht." Dit vruchtdragen is dus onafscheidelijk verbonden aan het ingeplant zijn in Christus Jezus. Het is het kenmerk, waaraan de geloovige is te kennen, zelfs door de wereld, die hem omdie het voorrecht bezitten en genieten, dat er ringt. Allen voor hen geene verdoemenis meer is, zullen dan ook hieraan worden gekend. ;

_

:

:

,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen