Locus de Consummatione Saeculi - pagina 61
College-dictaat van een der studenten
59 College-dictaat van een der studenten (Dogmatiek).
Over deze punten bestaat onder de belijders van den Christus, die aan de vasthouden, geen verschil van gevoelen. Maar — geheel anders wordt de zaak, als men verder gaat en vraagt, of er in de periode, die verloopt tusschen iemands dood en het laatste oordeel, nog zaligmakende genade, nog een werk G-ods aan een gestorvene kan bewezen worden? De vraag, of het met den dood uit is, kan men dus permuteeren in deze: of in dien tusschenstaat tusschen den dood en de wederkomst des Hclirift
Heeren nog zaligmakende genade toordt toegebracht? Keeds in de 3^- en 4 eeuw is door de kerk het standpunt ingenomen, dat diegenen, die in dit leven door de predicatie tot het Evangelie geroepen waren en onbekeerd waren gebleven, voor eeuwig verloren waren. Maar ten opzichte van de nog niet tot het Evangelie geroepen heidenwereld bleef
eene vragende houding aannemen.
Dit
is
volkomen
bedenkt, dat het aantal christenen zeer klein
was en
begrijpelijk,
als
men men
dat die christenen door
van bloedverwantschap en vriendschap aan die heidenwereld verbonden waren. Doch gaandeweg werd de verhouding tusschen de kerk en de heidenwereld eene andere. Zoodra de geheele oUovfiévi^, zoowel het Oosstersche als het Westersche rijk christelijk was geworden en de heidenen de §aQ§iXQoi en Zkv&vl waren geworden, veranderde de denkwijze. Toen zei relatie
allerlei
men
:
't
onmogelijk,
is
dat
zij
de zaligheid erlangen, indien
zij
in dit leven
Immers de overheid was ook christelijk geworden en nu had men een klemmend argument noodig om die overheid ertoe te dwingen de heidenen met geweld te doen doopen. Anders ontbrak de prikkel tot de
onbekeerd
blijven.
missie en tot de taak der overheid te dien opzichte.
En dezen
achtte
Eerst in den
men gevonden
tijd
te
hebben
der Reformatie ging
in het:
„Extra ecclesiam nidla salus." over het lot der heidenen
men weer
nadenken.
De Roomsche kerk toch begon een ander gevolg te ondervinden van het bovengenoemde standpunt. Het leidde tot de idéé der volkskerk, die alles maar doopte. Door zoo talrijke scharen te doopen, kreeg men de heidenwereld in de kerk.
Heel spoedig merkte men, dat het er in sommige streken heel slecht De meeste pas gekerstende volken vertoonden nog de oude, heidensche zeden en gewoonten. Dit zou tot verdierlijking van het christendom hebben geleid, het zou in vormelijkheid zijn opgegaan. Vandaar, dat allengs diezelfde kwestie van vroeger, maar nu in de kerk zelf kwam opduiken. Men vroeg, of zulke menschen, die vloekten, die een geheel anti-christelijk leven leidden, nu zoo maar den hemel in konden gaan, omdat ze tot de kerk behoorden. Dat kon niet en nu bedacht men deze theorie: binnen de kerk heeft mende
uitzag.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's