Locus de Consummatione Saeculi - pagina 45
College-dictaat van een der studenten
43 Colleg-e-dictaat van een der studenten (Dogmatiek).
kan
"•JV
bij
dezen
geplaagde geen zin liebben, als wij het spiritualistisch
opvatten. Het heeft alleen beteekenis
mist
en nu in de overtuiging
leeft,
bij
den melaatsche, die vleesch en oogen
dat, als G-od over
hem
opstaat,
hij
weer
„van uit zijn vleesch" d. i. met vleesch bekleed en met zijne oo^'en God zien zal. Daarop wijst ook het meervoud INT; er is geen sprake van een geestelijk zien, spiritualiter,
met
^^
zeer plastisch, „mijne oogen zullen
kan genomen
Ifii^) dit
er onder
maar
worden verstaan
en
of
in
tegenstelling
met
hem
„ani"
zien", reëel dus.
en
dan moeten
„zijne tegenstanders, zijne vrienden"; of in
dan wil het zeggen:
„ik zal G-od zien
bij
mij staande,
verband
aan mijn
kant en niet als iemand, die mij vreemd is." Dit laatste is waarschijnlijk, daar "1i in het enkelvoud staat en „vrienden" meervoud is en bovendien, wijl deze
toch
het op
moeilijk als
God,
hem vreemd
dan verklaart
zijnde
het tegelijk
kunnen worden beschouwd. Slaat
dat
'h
en wil dus zeggen, dat God
niet aan hem vreemd zal houden, maar hem verschijnen zal als een bekende ten gunste van hem. „Mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot" hij vergaat van verlangen, van heimwee naar dat oogenblik. Deze plaats is alzoo van groot gewicht om de vingerwijzing, die zij ons geeft aangaande de Oud-Testamentische openbaring over de Eschatalogie, en ook voor de Openbaring zelf als zoodanig. Er is namelijk eene mechanische opvatting van de Openbaring, die het voorstelt, alsof een mensch zoo maar een boodschap van God ontving, zonder te rekenen met de omstandigheden, waaronder de mensch ze ontvangt. Dat zou niet veel zijn. Maar er is ook eene organische beschouwing, die op de geboorte der Openbaring wijst en aantoont, hoe de Openbaring als het ware geboord is in het wezen van den mensch, hoe er lijden over hem is gebracht, hoe dus eerst den mensch de gesteldheid is ingeschapen, die hem rijp en ontvankelijk maakte voor de Openbaring. Het geloof aan de onsterfelijkheid, aan de wederopstanding des vleesches, dat wij in deze merkwaardige plaats uit het boek Job vinden, wordt hier uitgepei'st uit het diepste lijden en de grootste ellende, uit het hart van den man, die geworden is als een lijk. In Gap. 20 zien we, dat Zofar in zijne repliek Jobs betuiging zonder eenige verwondering, alsof Job dwaaslieden zou gezegd hebben, aanneemt. Hij vindt er niets in, dat hem vreemd is, maar zegt alleen, dat dit voor een godzalige geldt en niet voor een zondaar als Job is. Job moet dus zelf maar toezien, of hij er deel aan heeft. De Openbaring, aan Job geschonken, maakte alzoo op den kring zijner vrienden geen vreemde indrukken; oolv daar was
zich
:
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's