E voto Dordraceno - pagina 33
ZONDAG
HOOFDSTUK
II.
21
I.
wet die doodt en ellendig maakt, zoodra ge van haar spoor afwijkt of er tegen ingaat.
Immers zich
in
Wet
die
inzetten
is
de Heere zelve; wie haar hoort, hoort Hem, en is dus tegen Hem gaan staan, d. i. Hem
tegen die Wet,
den almachtigen
God
tegen zich krijgen.
En hoe zou nu een
bloot schepsel
anders dan ellendig worden en onder den dood raken, als het den Heere onzen God tegen zich in krijgt.
Zoo nu staat het op elk gebied. Een brasser en dronkaard, een wellusteling en dienaar der stoort zich niet
tegen die wet pijn
aan de Wet, die in;
en het gevolg
God is
zinlijkheid
voor zijn lichaam gaf; maar gaat
dat God, de Heere,
en ongesteldheid en slapheid komt ontmoeten.
En
hem
in
allerlei
zulk een voelt
dan ellendig en jammerlijk en ongelukkig, en de geneesheer, die tot in het zeggen: Gij moet sober leven, gij moet matig en ingetogen zijn, de wet van zijn God voor het lichaam. Maar geheel datzelfde geldt nu, en in nog sterker mate voor de Wet des zedelij ken en des geestelijken levens, die er de keerzij van vormt. De wet is tweeërlei. Een Vv^et voor ons uitwendig en een wet voor ons inwendig leven, en die twee hangen samen. Had nu de mensch in het paradijs de Wet van zijn God voor zijn inwendig leven ontzien, dan zou ook de wet voor zijn uitwendig leven voort zijn gegaan hem te zegenen. Maar nu hij de wet voor zijn inwendig leven brak, nu vloeide hier ook vanzelf uit voort, dat hij de wet van zijn inwendig leven tegen zich kreeg. Zonde en straf hangen alzoo op 't innigst saam. Zonde is het breken van de geestelijke wet, en is niets, zich
hem komt, verkondigt hem
—
is de noodzakelijke krenking, die ons in ons uitwendig leven wordt aangedaan door de wet, die God voor ons uitwendig leven gaf, zoodra wij de inwendige wet breken. Dit toch is het geheel bijzondere van de wet des geestelijken levens, dat ze tot 's nienschen wil komt, en niet anders dan door 's menschen wil kan volbracht worden. Een daad,, die geheel buiten onzen wil omgaat, draagt geen zedelijk karakter. Een steen valt naar het gebod van de natuur-
straf
wet,
of
wil of niet, en geheel buiten den wil, dien een steen zelfs om. Het water daalt van de bergen af, omdat het moet, en het kan niet terug tegen de bergen opstuwen. Dat alles moet, dat gaat vanzelf. Daarbij komt ganschelijk van geen wil sprake. Maar anders is het op zedelijk terrein. Zedelijk leven bedoelt juist: den persoon des menschen zelf als instrument in de ten uitvoerbrenging van de wet te niet
hij
bezit,
Meer dan instrument is de mensch ook met zijn wil niet. eenige daad van barmhartigheid geschiedt, gaat die altoos uit
laten optreden.
Als
er
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's