E voto Dordraceno : toelichting op den Heidelbergschen Catechismus - pagina 456
Derde deel
XXXIVa, hoofdstuk L
ZOMD.
458 behoefte
om
zoover ook
zulk een lastdier te hebben bijna geheel vervallen; en voor
wij
nog trekdieren gebruiken, bezigt men daarvoor bijna
sluitend het paard, of
soms ook den hond, en
dering den os of den
ezel. Dit
we
nu
niet
dan
bij
hooge uitzon-
zijn schijnbaar kleinigheden,
maar
toch helder onder de oogen moeten zien, omdat juist uit die
heden
blijkt,
hoe ganschelijk verkeerd
men
doet, zoo
menschelijke wet, die
opvat als een algemeene volk en natie zou gegeven
zijn.
men
de Tien geboden
van den Horeb aan
We betwisten daarom
ook
Wet
om
eerst
daarna de vraag
Israëlietische
Men ga
stellen,
alle
natuurlijk in geenen alle vol-
zal
met
en speciaal aan Israël gegeven,
te bezien, als uitsluitend te
die
kleinig-
Y<leele, dat deze Tien geboden ook nu nog, en ook thans nog voor ken, gelden; maar stellen toch den eisch, dat men eerst beginnen
deze
uit-
hoe het komt, dat deze speciaal
wet óók ons aangaat.
alzoo uit van het eenig ware en geschiedkundige standpunt, dat
de Heere God op Horeb tot Israël, tot dat bepaalde volk, en tot dat volk
Immers de bepaling uit het vijfde gebod aangaande het land „dat de Heere hun geven zou", was in den letterlijken zin zelfs reeds vervallen, toen Israël door Jozua in Kanaan ivas binnen in zijn
toenmahge
geleid.
Woordelijke opvatting van de
toe
positie sprak.
geleid hebben, dat
men
in dit
Wet
zou er dus ook reeds destijds
gebod een wijziging had aangebracht,
en voor de bedoelde woorden deze andere geschreven had Ik H gegeven heb. Dat dit
niet
geschied
is,
alzoo
genoegzaam, dat Israël
in het land
dat
en dat de wet der Tien geboden
onveranderd en ongewijzigd van geslacht toont
:
tot geslacht is overgeleverd,
zelf de oorspronkelijke
wet
in
haar
speciaal karakter geëerbiedigd heeft, en het historisch uitgangspunt van ^ijn
volksbestaan geen oogenblik uit het oog verloor.
Vraagt droegen,
men nu welk karakter deze Tien geboden dan oorspronkelijk zoo komen we alleerst terug op het feit, dat deze Tien geboden
niet op zich zelf stonden,
en het
zeer
uitvoerige
geëncadreerd
geboden
stonden
maar
slechts een deel
vormden van een breede
wetgeving. Immers de Tien geboden waren als ware in
niet
een breede ceremonieele en politieke geïsoleerd,
maar komen voor
lijst.
De Tien
in rechtstreeksch
verband met de offeranden voor de vergeving der zonden. Reeds hieruit blykt derhalve dat ze in het minst geen bloote herhaling waren van hetgeen door God voor het Werkverbond was bepaald, maar dat ze deel uitmaakten van een der vormen van het Genadeverbond. In het Paradijs had de
wet van het Werkverbond
te
doen met onnoozele of nog onzondige
^ menschen; hier daarentegen in de Tien geboden zijn het zondaren die God toespreekt, van wie Hij weet dat ze tot allerlei zonden geneigd zijn, en in allerlei zonden bevangen hggen, en wien Hij daarom in verbiedenden
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's
![E voto Dordraceno : toelichting op den Heidelbergschen Catechismus - pagina 456](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/abraham-kuyper-collection/e-voto-dordraceno-toelichting-op-den-heidelbergschen-catechismus/1892/01/01/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's