E voto Dordraceno : toelichting op den Heidelbergschen Catechismus - pagina 613
Derde deel
XXXVl. :xxvL HOOFDSTUK
ZOND.
gezworen in mijnen toorn, zoo
CX:
in mijne ruste zullen
zij
„De Heere heeft yezivoren, en het
4:
eeuwigheid;" in
in
Priester
615
V.
zal
XXII:
Gen.
Hem
16:
in
Psalm
berouwen:
Gij zijt
ingaan
niet
„Ik zwee?-
:"
Mij zelven,
bij
daarom dat gij deze zaak gedaan hebt en uwen zoon, uwen eenige, niet onthouden hebt, voorzeker zal Ik u grootelij ks zegenen" enz. En dat hierbij volstrekt niet te denken valt aan een dichterlijke inkleeding van den schrijver, maar metterdaad een wezenlijke eedzivering bedoeld is, blijkt overduidelijk uit Hebr. VI: 17 vv. waar we lezen „Daarspreekt de Heere,
om
heeft God, willende den erfgenamen der beloftenisse overvloediger be-
wijzen de onveranderlijkheid van zijn raad, met eede daar tusschen gekomen is,
opdat wij door twee onveranderlijke dingen, ivaarin het onmogelijk
God
dat
liegt,
een sterke vertroosting zouden hebben." En nu zegge
mand, dat wel God zweren mag, maar wordt
juist
ivij
want
niet;
in Hebr.
is,
nie-
VI: 17 vv.
eedzweren Gods met het eedzweren des menschen verge-
dit
leken, zonder dat in het eedzweren der
nog in de visioenen
menschen iets
gekeurd
berispelijks
aan Johannes op Pathmos ten deel
wordt.
Zelfs
vielen,
waarin geheel de voorstelling van den Heiligen Geest uitgaat, laat
die
X
de Heere een engel optreden, waarvan in Openb.
Dien die
bij
leeft in alle
zelfs doet
men
van Jezus,
als
te kort
men
eeuwigheid, dat er geen
eed
blijkt
nu
ik
Amen, Amen,
in iets
gelijk
schrijf,
„God
zie
ik
zwoer
van den Eed
Ten
zijn,
zwakkeren
zin,
dan
in dien
slotte
niet voor het
dient
hier
,
I:
zweren van
20 schrijft: „Hetgeen
waarover men, aan onze bepaalde
dan wel heenleest, maar
for-
die toch niets
dat
men God
als getuige inroept.
ook gelet op het
feit,
in bepaalde gevallen
dat in de bedeeling des
van Godswege verordend
Dat ook de Patriarchen en andere Godsmannen den Eed gebruikt
hebben
(Gen.
Sam.
XX:
XIV: 3; 1
21.
Kon.
XXI: Il:
23, 24;
Gen.
28; 2 Kon. II:
XXVI: 2),
31; Gen.
XXXI:
naar de stelling der Mennonieten en Darbisten, zou geweest
dan berispt en
wet
die
afgekeurd zou
van Godswege aan
zijn.
58;
zou op zichzelf nog geen
bewijs zijn; al moest toch ondersteld, dat zulk een zware zonde, als
als de
van
daar immers het eigen karakter en het wezen
juist hierin ligt,
Ouden Verbonds de Eed
of
7
Ja
God, [dat ik niet liege," en in Thess.
voor
getuige
getuige." Uitspraken,
is
mule van eedzwering gewoon
1
hij
zijn zal."
deze woorden in het oorspronkelijke
dan ook dat de apostelen volstrekt
minder dan een eed
was.
En
:
meer
aan de strekking en de beteekenis van het woord
den eed zijn terruggedeinsd, zoo als Paulus in Gal.
II: 5:
6 staat
had metterdaad de beteekenis van de aanroeping van Gods Naam.
luiden,
Het
opvat.
:
tijd
het: „Voorwaar, voorwaar zeg ik u," dat zoo telkens
aan Jezus' uitsprake voorafgaat, een
.
Maar heel
iets
Israël is gegeven,
zijn,
dit,
toch nu
anders wordt het,
den Eed
gebiedt, ge-
,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's