GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

E voto Dordraceno - pagina 50

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

E voto Dordraceno - pagina 50

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAG

38

HOOFDSTUK

III.

I.

oorzakelijke werking en tegen zijn heiligen wil,

alzoo wierd.

Van daar

dat het in Vraag 6 heet: „Heeft dan God den mensch alzoo boos en verkeerd geschapen?" Tot deze vraag zou geen aanleiding zijn, zoo een kind rein, onzondig en onschuldig geboren wierd, en eerst op rijper leeftijd

omsloeg en zondaar wierd. Dan toch zou een iegelijk weten, dat de mensch zijn leven onzondig van zijn God ontvangt en eerst daarna het rein en onzondig ontvangen leven besmette en vergiftigde.

Maar zoo

het niet.

is

Zelfonderzoek verleden

ligt,

leert

altoos weer, dat er nergens een oogenblik in ons

waarin de zonde

een vreemde

als

macht

in

ons

En

school.

Eer een kind ooit van zonde hoorde, zien we een wicht, dat pas geboren wierd, kan op moeders schoot en nog wel tegen moeders borst, zoo moeder het niet vlot genoeg bedient, soms zoo het zondigen.

kwaadaardig al

in

ingillen,

dat

dat wicht

toen

zat,

men in

tast

het

en

ziet,

leven trad.

zelfs reeds

hoe het kwaad er eigenlijk En hierdoor nu komt het

dat een vraag, die anders licht goddeloos en vermetel kon schijnen, thans zich zoo vanzelf naar onze lippen dringt, en dat een ieder die tot na-

denken komt, zich vroeg of laat de vraag wel moet stellen: „Hoe kom ik toch zoo innerlijk slecht? Heeft God mij dan zoo boos en zoo verkeerd geschapen?" Zelfs is het goed, dat die vraag niet gesmoord wordt, maar er uit komt en er uit komt met iets van dien tartenden moed, dien ge in Job steeds bewondert;

voorgoed uit te

uit

uw

want

nu, juist door die vraag,

komt

er kans,

om

eens

hart die vruchtbare kiem van zondige zelfontschuldiging

rukken, die er anders altoos overblijft, als ge heimelijk toch aldoor

voortgaat

te

heb toch mijzelven niet gemaakt? Kan ik het zoo ben? Dan had de Heere mij maar anders moeten

denken:

gebeteren dat

ik

,,Ik

scheppen!" Vooral onder de Gereformeerde belijders komt die vraag van den Heidelberger zeer ter snede. Immers overmits juist de Gereformeerden er sterk

op staan, dat niets aan Gods bestel en niets aan de aldoordringende almogendheid des Heeren zal onttrokken worden, en zij dus van een Pelagiaansch product van 's menschen vrijen wil niets hooren willen, heeft men hun juist onophoudelijk verweten, dat zij God tot ,.een Auteur van de zonde" maken. En tegen dit verwijt nu dient juist deze vraag van den Heidelberger zulk een krachtig protest in. ,,Neen, God is geen auteur noch van uw zonde noch van eenige zonde, want God heeft den

mensch opdat de

juist

hij

omgekeerd en naar

Hem

eeuwige

zijn

recht zou kennen, van

zaligheid

leven

zou,

evenbeeld geschapen, en dat wel harte liefhebben, en met

om Hem

te

loven

en

te

Hem

in

prijzen."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892

Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's

E voto Dordraceno - pagina 50

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892

Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's