E voto Dordraceno - pagina 159
ZONDAG
doen
te
uw
bedenking of verbeelding,
Met dat woord afgoderij willen de massa onder „afgod" zilver, steen of
baar, kostelijk
kleefd
En het
Men
o,
gelooft het niet,
maar de
men wel vermoedt. we niet hard zijn. Gemeenlijk
gaat zoo veel verder dan
verstaat
goud,
aanziet. Dat ge niet denkt, Dat ge u niet inbeeldt met Hem te doen hebt met een vrucht van
is.
hebben, en dat ge slechts
te
eigen
a/goderij
en dat Hij het niet
is,
147
I,
Wezen
voor dat Eeuwige
niet een schijn-god
dat Hij het
HOOFDSTUK
VIII.
iets,
slechts tweeërlei:
dat wordt aangebeden; 2o. een dier-
ijzer of hout,
waaraan men
toch
een beeld van
lo.
op
zondige
wijze
gehecht
en
ver-
is.
natuurlijk, in dien zin bedoelden
daarom wel
,,
we
thans „a/god"
niet,
men maar wel
schijn-god" noemen; mits
en willen
verstaat,
dat
het eigenlijk geheel op hetzelfde neerkomt, en dat alle afgod een schijn-
god en
alle
schijngod een afgod
digen
zaak
God
aanbidt, dit
blijft
in
het
in
dat ik mij inbeeld met
is,
Want
is.
hout of goud, dan wel uitbeeld
uit
of ik nu mijn afgod uitbeeld
mijn denken, en dus een denkbeel-
wezen der zaak
God
bezig
te
hetzelfde. tot
zijn,
Want
den Eeuwige
de te
bidden, en met den Heilige te doen te hebben, en dat ik mij hierin toch
bedrieg en totaal vergis, want dat
ik
den levenden
God
voorbij loop en
Eeuwige Wezen nog zelfs niet ken, en ik mij biddend of denkend bezig houd met een schijn-god, dien ik mij wel inbeeld, dat bestaat, maar het
die er in de wezenlijkheid niet
is.
God leeft. God is er. Hij, de God in zijn almachtigheid! En
Hij, de eeuwige nu maar, dat ge wezenlijk
Heere, in de hemelen!
de zaak
Hem, en
niet een schijn of
uw God
aanziet, en wel wezenlijk
is
uw gedachten, met Hem in uwe
schim van
in zijn
plaats, voor
En nu Eeuwige God, die weet wat maaksel ge zijt, en hoe ge' nooit anders kunt dan stamelen, er u zeker de ziel niet om verarmen, zoo ge niet helder en niet zuiver rekenschap kunt geven, van wat ge in Hem vondt en hoe ge Hem kent. Maar dit eischt Hij toch van u, en immers naar zijn goddelijk recht, dat ge genoeg belang in zijn kennisse zult zal
rekent.
ziel
die
stellen,
om
uit
de Schriftuur over
voorts nooit onder den schijn van
Hem geleerd Hem den kus
te willen
zijn,
der trouwe
te
en dat ge geven, dien
kus der liefde geven zult aan een ander.
En in
toch, in die
zonde verviel vooral onze eeuw, en daardoor wierd ze Aan het gebruik van
geheel haar ontwikkelingsgang weer Heidensch.
woord stoote zich niemand, en dat zal men ook niet doen, zoo men de Heidensche wereld eenigszins van naderbij kent. Niet enkel die zeer dit
laag staande Heidensche wereld van Bataksche koppensnellers of Guineesche
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's