E voto Dordraceno : toelichting op den Heidelbergschen Catechismus - pagina 536
Derde deel
538
XXXIV5. hoofdstuk
ZOND.
dan
het
Is
te
veel,
dan
het
is
V.
metterdaad het
te sterk gezegd, dat
Pelagianisme niets dan een verfijnde vorm van creatuurvergoding en
«
af-
was; en dat het Arminianisme, dat ook nu het hoofd, tot onder
goderij
vrome Christenen, weer zoo machtig van het eerste Gebod
opsteekt, even ver
Bethel en
ligt als
Dan
van de vervulling
geestelijk verwijderd lagen
van den dienst des Heeren op Sion.
Onze Gereformeerde kerken mogen dus wel nauwkeurig hooge
de
ze
om
eere
juist
dit eerste
bij
Gebod de wacht
toezien, dat
te
zich niet ontrooven laten; en al wie zich den Gereformeerden eigent,
mag
bezig te
altijd
maar
we óók met
we mogen
Zeker
zijn.
ringer schatten,
5 dat
wel aan gewennen,
er zich
wakker het oog open houden voor
de zonde tegen
Het
is
om
dit eerste
<^
onze
schelijke natuur.
de
alleen
steeds
de listige vormen, waarin
al
Gebod zich voordoet.
Een teeder punt, en dat
alle valsche Christusvereering.
mag
toch niet geheel onbesproken
ook
maar nog
deze zelfde reden, dat onze vaderen zich zoo beslist gesteld
hebben ook tegen
bidt
bijna
en over het eerste gebod
volstrekt niet als over een verouderd gebod heenstappen,
helder en
toe-
de overige geboden daarom niet ge-
het begin beginnen,
bij
naam
om juist met dit eerste Gebod
onze eere als Gereformeerde Christenen,
dit juist is
Wet
de
betrekken,
blijven.
Met heel de Christenheid aan-
den Middelaar, maar in dien Middelaar niet de men-
ziel
Voorwerp van onze aanbidding, mag ook
Godheid,
nauwe vereeniging
en
dus zijne Goddelijke natuur
nu wel
dier beide
niet belet, dat
in
den Christus
zijn. Iets
wat
bij
soms de namen
wisseld worden. Hierin gaat de Schrift zelve ons voor.
Maar voor onze
de
verziel,
voor ons zelfbesef mag in de Christus aanbidding de aanbidding toch nooit naar het creatuurlijke in den Middelaar uitgaan,
wat Thomas aanbad, toen
hij
maar
alleen en uitsluitend naar
„Mijn Heere en mijn God!" Van-
uitriep:
daar dat de Christus zelf ons gedurig toeriep, dat
maar
de eere van Dien, die
te zijn, niet
van den wil ^
om
hem gezonden had
zijns Vaders.
Drievuldig Wezen, aanbidden
we met
eering door ons over
was, op wat vleesch
en
hij
;
als de
niet zijn eere zocht
zoeken in het doen
Tweede Persoon
gelijke vereering als
maar
nooit
worden gebracht op wat
aannam
;
zijn spijze te
De Zone Gods,
en den Heiligen Geest aanbidden
^
maar
zijn wil te doen,
hij
en verklaarde gekomen
mag in
Nu mag
name de jongere ontwikkeling
we den Vader
deze aanbiddende ver-
den Christus menschelijk
uit het creatuur, op hetgeen hij
bloed van Maria.
in het
dankte aan het
intusschen niet ontkend, dat
met
der Christelijke belijdenis, gelijk ze door
ras gedreven wordt, geheel de religie zoo uitsluitend
het
Anglo-saxische
tot
het werk der verlossing van zondaren bepaalt, dat
men
bijna altoos
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 631 Pagina's