E voto Dordraceno - pagina 432
ZONDAG
420
XXVI
Spreuken
in
VI.
is tot wegzweven, alzoo komen." Vandaar dat het voor vader of moeder hem naar recht vloekt;
2 zegt: „Gelijk een musch
:
zal een vloek die zonder
een kind vreeselijk
HOOFDSTUK
XV.
is,
als
oorzaak zijn
is,
niet
maar dat een verwensching, ons in drift of toorn toegeworpen, niet ons maar den vloeker deert. Doch gelijk bij den zegen, zoo is ook bij den vloek de wortel der zaak niet in den mensch, maar in God. Als God den vloek op u legt, dat is het vreeselijkst. En wilt ge nu weten wat zulk een vloek is, ga dan naar het paradijs, waar het aardrijk vervloekt is om uwentwil. Wat toch vindt ge daar ? Dat krachtens dat spreken van vloek door den versterft en vergaat? Neen dat niet; integendeel, Almachtige de aarde komt
er
uit dien
zegen. Alleen
vloek een rechtstreeksche werking voort evenals
bij
den
het verschil maar, dat deze scheppende werking Gods, die
is
den zegen ten goede werkt, bij den vloek rechtstreeks een kwaad voortbrengt. Als God zegenend spreekt, rijpt het koren en de most u ten goede, maar als Hij spreekt in vloek, dan schiet de doorn en de distel op en schrijnt uw voet en hand ten bloede, en vernielt uw koren en uw bij
wijnstok.
De dit
vloek des Heeren over ons
spreken
in
is
derhalve, dat Hij als
God
spreekt; dat
verbolgenheid een werking doet; en dat deze werking
ter vernietiging,
Vloek
is
maar
ten verderve
derhalve, dat
uw
niet
is.
levenskracht,
uw
levensgang,
uw
levens-
toekomst ten kwade gekeerd wordt, en hellend naar het verderf gedoemd wordt, om steeds dieper in dat verderf te verzinken. Vloek is een gebod
Gods over
ons,
om
ter helle
neder
te
dalen.
Als eenmaal zulk een vloek is uitgesproken, dan baat geen tegenstreven, geen nogmaals beproeven meer; dan is het uit; en wat ge dan ook doet arbeid of wat inspanning ge dan ook aanwendt, dan is de vrucht van uw
weg; het gaat alles tegen u in; alle honig verkeert voor u in alsem; er die ban beklijft niets meer en gedijt niets meer; een ban ligt op u; en verdoemenisse. jaagt u na tot in de diepte der kon Niet, dat spreekt vanzelf, alsof God de Heere dien vloek niet weer opheffen. dit ligt in
Wat
toch zou anders heel de zaligmakende genade zijn?
den vloek, dat wie er onder
ligt,
er zelf niets
Maar
meer aan doen
zijn kan, en dat zijn eenige toevlucht is in het borgtochtelijk lijden van Gods. barmhartigheden Heiland en in de ondoorgrondelijke
Paulus had ook dien vloek gevoeld, want hij zegt: „Ook wij waren van kinderen des toorns gelijk als de anderen"; maar toch weet hij dan, gerechtvaardigd zijnde door het 's Heeren volk te getuigen: „Wij geloof,
hebben vrede
bij
God!"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's