De verflauwing der grenzen - pagina 49
Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit op 20 october 1892
47 uitgaan op alle pad des levens, zei
er immers
bij,
achter onze
om
dusver te wapenen,
linie
afstand doen; ge
ik
wenschen we ons beter dan zijn voor den strijd. zoo, kan geen onzer daarbij
straks gereed te
Slechts van ééne pretentie, het
gij
En
het minst niet buiten.
in
moet het
is
m ons dragen, da/^ we £e/ooven.
Gelijk
óns steekt, door uzelven als de Verlichten en Beschaafden aan
te dienerf, en zoo ons in natie", terugdringt,
zoo dikwijls
wij
den hoek van het
moet
ons
gij
,,n\eX.-denketid
het gedoogen, dat wij u prikkelen
zelven als
„geloovigen" van
.,n\et-geloovend deel der natie" onderscheiden.
gaat de
strijd
waarvoor
deel der
dan ook om. Het
is
Maar
u,
als het
juist
daar
de bewaking van die grens,
resultaat van ons leven op het spel den val in zonde, voor ons staat die val vast en daarom juist kzmi gij geen grens erkennen, die door het indalen van genade getrokken wordt, terwijl voor ons die wij
heel
het
Gij loochent
zetten. ;
overgang geen mindere is dan in het leven uit den dood. Ik moet er meer bijvoegen. Ons is door Gods Woord geleerd, dat de zonde niet alleen den wil bedierf en den zin vervalschte, maar ook hei verstand verduisterd heeft ; en dus ook omgekeerd, dat de Palingenesie 174) niet enkel den wil ombuigt en den zin omzet, maar ook een eigen lichtstraal doet
vallen
in
ons
bewustzijn.
Wie
gelooft, ontvangt niet
maar wordt ook anders aangedaan in de wereld der gedachte. Een verschil dat ik u niet beter dan in Augustinus' beroemd Interrogatorium weet te vertolken. Augustinus was eerst zelf pantheïst geweest, en had het zich toen niet anders kunnen Maar toen voorstellen, of in de "TAr/ 175) zelf school God. alleen
een anderen
indruk
van het
leven,
de Geest hem aangreep, en van den fezus
pattbilis der
Mani-
op den Man van Smarte richtte, toen ving hij met datzelfde oor, waarmee hij eens de lichtdeeltjes in blad en stengel hoorde knappen 177), deze gansch andere sprake der schepping op Toen, zoo schrijft hij in zijn Confessiones, „ondervroeg ik nogmaals de aarde, en zij antwoordde mij: chaeën
1
76) zijn zielsoog
:
Ik ben
uw God
niet,
en al wat op de aarde uitsproot gaf een
echo op dat ootmoedig belijden. Ik ondervroeg de zee en de afgronden en de gedrochten die zich
in
de kolken verschuilen;
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 104 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 104 Pagina's