E voto Dordraceno - pagina 44
ZONDAG
32
II.
HOOFDSTUK
III.
paard op dat oogenblik nog de voortstuwing van de zware karrevracht te zullen verkrijgen. En precies evenzoo nu kan de Wet des Heeren, als ze
den zondaar met gebroken beenen en handen
bedoelen van den zondaar gedaan
te
krijgen,
dat
ziet hij
nederliggen,
niet
op dat oogenblik
wet torse en op den berg van Gods heiligheid drage. de zondaar de geestelijke Wet nog geestelijk kón volbrengen. Maar dat kan niet zoo zijn, indien het uitgemaakt is, dat de zondaar voor de Wet als een gescheurde kruik voor den waterdrager ligt. Daarom onderzoekt de Catechismus dan nu, hoe het hiermee gelegen is, om uit de eigen betuiging van des zondaars onmachtigheid de overtuiging te wekken, dat dan ook de Wet des Heeren op hem aanhoudt al
den
last der
Dit zou zoo
zijn, bijaldien
met een geheel ander doel. T. w. niet met de valsche illusie, als zou ze het van den zondaar nog wel met hangen en worgen gedaan krijgen, maar omgekeerd, om den zondaar de verdorvenheid van zijn staat te ontdekken en hem alzoo een tuchtmeester tot Christus te zijn. Nu laat de verklaring van den zondaar op dit punt geen zweem van twijfel over. Zijn antwoord luidt zoo beslist mogelijk, dat hij het niet kan; en wel niet kan, in stelligen zin, dat hij omgekeerd van nature geneigd is om juist het tegendeel te doen van wat de Wet eischt. Dit antwoord wordt natuurlijk niet gegeven door een onwedergeborene, maar door een wedergeborene. Wel vindt men in meer dan één Catechismusverklaring het tegendeel beweerd, maar ten onrechte. Een onwedergeborene zou nimmer zulk een antwoord gegeven hebben; en bovendien, in heel den Catechismus antwoordt één en dezelfde persoon, en ook hier spreekt dus dezelfde persoon die op Vraag 1 zijn heerlijke belijdenis van den eenigen troost in leven en sterven had afgelegd. Let er, om u hiervan wel te overtuigen, vooral op, dat hier niet, gelijk in Antwoord 8, staat: ,,Want wij z'jn van nature geneigd" maar: ik ben van nature geneigd". In Antwoord 8 m.oest dat, omdat daar expresselijk van den onherboren staat gehandeld wordt; maar hier kon dat niet, omdat hetgeen hier gezegd wordt tot op den dood toe de betuiging blijft ook van Gods teederste kinderen. Sprak een onwedergeborene (stel hij kon zoo spreken), die zou ook niet zeggen: ,,Ik ben van nature geneigd God te haten", maar kortaf: ,Jk ben geneigd om God te haten".
Nu daarentegen spreekt hier een kind van kennen leerde en straks nog zong: God heb
ik
Hoort mijn
maar, en dat
is
het,
waar
lief,
want
die
jjebed, mijn
het hier
God,
dat
betere
dingen
getrouwe Heer
smeekingen, mijn klagen,
op aankomt, die op hetzelfde oogen-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's