Sociale hervormingen - pagina 160
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel I.
I50 juist is niet wenschelijk. Blijkt dus na de toekenning eener uitkeering krachtens art. 36, bijv. dat de invaliditeit het gevolg was van lichamelijk letsel als bedoeld in het eerste lid van art. 38, dan is het bestuur der Bank niet bevoegd tot intrekking, indien de aanwijzing tot ontvangst reeds uitgereikt is. Daarentegen kan intrekking plaats hebben, indien de uitkeering bevolen doch de aanwijzing tot ontvangst nog niet uitgereikt is. In de regeling bedoeld in litt. q van art 138 zal, met het oog op de mogelijkheid dat den verzekerde, wien door de Bank een uitkeering in eens werd toegekend, in beroep een rente toegekend wordt, bepaald worden, dat de aanwijzing tot ontvangst der uitkeering aan den verzekerde niet wordt uitgereikt, zoolang beroep openstaat tegen de beslissing, waarbij de uitkeering is bevolen. Het geval kan zich dus voordoen, dat na het bevel tot uitkeering en vóór de uitreiking der aanwijzing tot ontvangst blijkt, dat er termen zijn tot intrekking. Voorloopige toekenning der in art. 36 bedoelde uitkeering is evenmin toegelaten. Geschiedde zij, dan zou een aanwijzing tot ontvangst van de voorloopig toegekende uitkeering onmiddellijk moeten worden uitgereikt. Bleek nu daarna, bijv. in het geval van art. 38, dat de verzekerde ^qqxv rente of uitkeering behoorde te krijgen, dan zou het uitbetaalde bedrag moeten worden teruggevorderd. Vermits dit niet wenschelijk is, zou de voorloopige toekenning in werkelijkheid een definitieve toekenning zijn, gedaan voordat het vaststond dat de verzekerde aanspraak had op uitkeering. Bovendien zou vooorloopige toekenning niet kunnen plaats hebben, met het oog op de mogelijkheid dat den betrokkene in beroep een rente werd toegekend. Is eens de aanwijzing tot ontvangst der uitkeering uitgereikt, dan kan de betrokkene nimmer meer krachtens de bepalingen van hoofdstuk VI of VIII rvel krachtens hoofdstuk VII aanspraak op rente of op de in art. 36 bedoelde uitkeering verkrijgen; hij kan niet weder verzekeringsplichtig worden. Bij hernieuwing der verzekering (art. i, laatste lid) zou het zeer moeilijk zijn om zoowel het fonds als den verzekerde voor schade te vrijwaren, indien de verzekerde wederom aanspraak op rente verkreeg. Practisch is de zaak overigens van geen belang. Het aantal verzekerden, die aanspraak verkrijgen op een rente van minder dan 26 gulden, zal zeer gering zijn, en onder dat geringe aantal zal er vermoedelijk nimmer een verzekerde zijn, die bij het verkrijgen dier aanspraak den leeftijd van 35 jaren nog niet bereikt heeft, zoodat hernieuwing der verzekering reeds op grond van art. 8 uitgesloten is.
dit
—
—
Art. 37. Vgl. § 17 der wet van 1899, art. 28 eerste lid der Ongevallenwet 1901 en art. 43 van het ontwerp. Met welk doel de verzekerde zich invalide maakt, is onverschillig. De verzekerde, die zich verminkt of zich een ziekte
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's