Jaarboek 1926 - pagina 97

105 gaan tot subsidiëering van het bijzonder universitair onderwijs. Onder ons heerscht geen algeheele overeenstemming, zooals bekend is, of men t. d. opzchte het Hooger Onderwijis op gelijken voet mag stellen met het lager- en middelbaar onderwijs. Afgezien daarvan voelt men nu wel, dat het ook in de toekomst groote moeite zal kosten, om subsidie voor de V. U. te verkrijgen. Dit wetende komen ook de opmerkingen door mij gemaakt over de medische- en wis- en natuurkundige faculteit in een bijzonder licht te staan, daar ik telkens moest wijzen op de groote kosten aan deze beide faculteiten verbonden. Daarom zal ook de V. U., overigens telkens weer haar goedrecht bepleitend, rekening moeten blijven houden met de realiteit. Zij zal alleen dan plannen van uitbreiding mogen maken, wanneer zij tegelijk daarbij bedenkt, dat zij in de eerstvolgende, misschien een groot aantal, jaren niet op subsidie zal kunnen rekenen. Overigens heeft ook de Staatscommissie wel wat goeds gebracht. In het rapport zijn de principiëele debatten opgenomen, die voor het nageslacht bij misschien andere tijden en opvattingen bewaard blijven. Ben ik wel ingelicht, dan heerschte in de Commissie een voorname toon en stonden de debatten op hoog peil. Ik vraag mij' af, of 'dit alduai mogelijk zou geweest zijn, zeg voor 20 jaar, en of wij t. d, opzichte niet van eenigen vooruitgang kunnen spxe'ken. Het in uitzicht stellen van gemeenschappelijk gebruik van laboraoria enz., is toch ook een stap vooruit, maar voorloopig alleen wat hét denkbeeld betreft, daar wij van de practische toepassing nog ver af zijn. Niet ten onrechte is opgemerkt, dat speciaal het gemeenschappelijk gebruik van laboratoria steeds vele bezwaren oplevert. Deze zijn er reeds, zo-odra Hoogleeraren aan eenzelfde Universiteit een zelfde laboratorium moeten deelen. Veel meer moeilijkheden en wrijvingen zouden te verwachten zijn, wanneer een Hoogleeraar van een Openbarei Universiteit een laboratorium met een collega van een Bijzondere zou nioeten deelen. Maar ik herhaal het, practisch zullen wij niet aan een regeling in dien geest kunnen denken. Misschien nog 'het eerst, wanneer wij aan de oprichting van een wis- en natuurkundige faculteit zouden beginnen. Maar dan is er de moeilijkheid, dat men eventueel met het R ij k wel een regeling in dien geest zou kunnen treffen, terwijl de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, waar wij toch als V. U. zouden moeten aankloppen, zich niet zou behoeven gebonden te achten aan ihetgeen het Rijk in deze wensohte te bepalen. De erkenning van liet candidaats-examen, afgelegd aan een aangewezen bijzondere Universiteit, zou wel voor de V. ü . van beteekenis kunnen zijn. Hierin is reeds door Minister De Visser voorzien geworden en wij mogen daarvoor dankbaar zijn, ook al zullen wij daarvan, ook alweer door de omstandigheden, voorloopig niet kunnen profiteeren. Maar worden 'de omstandigheden voor de V. U. beter, dan is dit van voordeel, omdat zij dan betrekkelijk klein kan beginnen wat 'de exacte faculteiten betreft, en ten minste een deel der opleiding

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen