Jaarboek 1926 - pagina 95

103 in de eindconclusie geen eenstemmigheid zou worden verkregen. In het antwoord van den heer Colijn werd dit toegegeven, maar de mogelijkheid van overeenstemming behoefde volgens hem niet als een verwijderde te worden beschouwd. Daarvoor was noodig, dat het vraagstuk benaderd zou worden op de wijze, zooals Minister De Visser dit had uitgesproken, dat de Staatsman er naar streven moet, belangrijke stroomingen in ons volksleven bijtijds in een gepaste bedding te leiden en dat het 'hem niet past ze in haar loop te stremmen door een willekeurig opgeworpen dam, allerminst, wanneer deze het kenmerk draagt van uitstelpolitiek. Het 2e gedeelte van de opdracht was voor de V. U. van bijzonder belang. De Commissie wil de mogelijkheid openen om ook het candidaats-examen, afgelegd ten overstaan van een faculteit van een bijzondere Universiteit, voor zoover zij is aangewezen voor het doctoraal examen, dat op bedoeld candidaats-examen volgt, te erkennen in dien zin, dat op dit candidaats-examen aansluit een doctoraal-examen aan een openbare universiteit of aan een bijzondere universiteit af te leggen. Omgekeerd zal op een candidaats-examen, afgelegd aan een openbare universiteit, moeten kunnen volgen een doctoraal-examen aan een bijzondere universiteit. Daarvoor is wijziging van enkele artikelen der Hooger-Onderwijswet noodzakelijk (Art. 184 en 132 derde lid). Een voorstel tot wijziging is neergelegd in een ontwerp van wet, benevens memorie van toelichting welke als bijlagen bij bet rapport zijn gevoegd. Al was het niet mogelijk een algemeenen regel te geven, toch wenschte de Staatscommissie er de aandacht op te vestigen, dat het voor de nadere ontwikkeling van het bijzonder hooger onderwijs nuttig zou zijn, indien er een regeling zou kunnen getroffen worden, waarbij aan de Hoogleeraren van de Bijzondere Universiteiten werd toegestaan mede gebruik te maken van laboratoria, herbaria, leeszalen, bibliotheken en andere hulpmiddelen van eene in dezelfde gemeente of in de nabijheid gevestigde openbare universiteit of hoogesohool. Het derde punt, het verleenen van finantieelen steun aan het bijtzonder Universitair onderwijs, werd uitvoerig besproken. Al was de Commissie eenparig van oordeel, dat biji den huldigen finantieelen toestand van ons land in de eerstvolgende jaren hiervan geen sprake zou kunnen zijn, t. o. v. een regeling in de toekomst was er een meerderheid en een minderheid. De meerderheid was van meening, dat zulk een regeling thans voorbarig moet worden geacht, terwijl eenige leden dezer meerderheid zich nu reeds positief in dezen geest wilden uitspreken, dat zij voor finantieelen steun aan het bijzonder universitair onderwijs niet gelijke moreele gronden konden aanwezig achten als ook volgens hunne meening gelden voor het lageren middelbaar onderwijs. De minderheid verklaarde zich in beginsel voor het verleenen van finantieelen steun aan het bijzonder universitair onderwijs en meende, dat men zich thans reeds kon uitspreken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen