1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 83
OVER DE OUDERDOM VAN DE STERREN
75
Stond, hetgeen alleen al hierom niet mogelijk is, omdat het gemiddelde soortgelijk gewicht van de materie van de zon 1,4 is. Reeds in 1917 vond Eddington langs theoretische weg, dat de temperatuur in de zon van 5600 aan de oppervlakte, naar binnen toe oploopt tot een centrale temperatuur van vele millioenen graden. Bij zulke temperaturen bestaan geen moleculen meer, maar slechts atomen, die bovendien van hun buitenste electronen beroofd zijn. Eddington kwam reeds toen tot de conclusie, dat omzetting van waterstof in helium een adaequate energiebron leveren moet. Wanneer vier protonen zich verenigen tot een helium-atoom, komt daarbij 0,8 % van de massa vrij, die in stralingsenergie wordt omgezet. De voorraad waterstof in de zon is zo groot, dat de straling zoals ze nu is, nog 40 milliard jaren kan voortduren. Daarvoor wordt dan éïke seconde 564 millioen ton waterstof omgezet in 560 millioe'n ton helium. Deze uilkomsten zijn in overeenstemming met de moderne theoretische inzichten en met de waarneming, voorzover het de gemiddelde dwergsterren (zoals de zon) betreft. Ze gelden niet voor de reuzen en supergiganten. Zo is b.v. voor Betelgeuze de middellijn 300 maal die van de zon, de massa slechts 15 maal die van de zon, de gemiddelde dichtheid (S.G.) minder dan het tweemillioenste deel van die van de zon, nl. slechts 6 . 10-''' gram/cc. Hieruit leidt de astrophysica een centrale temperatuur af van slechts een millioen graden, hetgeen te laag is voor omzetting van waterstof in helium. Men weet nog niet hoe de energieprductie in zon ster plaats vindt. Anderzijds zijn er de hete blauwe supergiganten, die 10000 of meer malen zoveel energie uitstralen als de zon. De centrale temperaturen zijn hier waarschijnlijk te hoog voor de boven beschreven omzetting van waterstof in helium. Ook hier kent de kernfysica nog geen reactie, die deze energieproductie kan verklaren. Het grote probleem van deze sterren is: hoe is het moglijk, dat ze nog maar steeds voortgaan met stralen? Ze zijn zó verkwistend, dat ze na een paar honderd millioen jaren reeds uitgeput hadden moeten zijn. De vraag dringt zich op: zou de felle straling van sommige supergiganten niet een tijdelijk verschijnsel zijn? Het antwoord moet luiden,dat dit niet mogelijk is; want dan zouden er sterren moeten zijn met een massa als die van de supergiganten (10 tot 100 maal die van de zon) en die de zon weinig in lichtkracht zuden overtreffen. Nu zijn onze stercatalogi zeer uitgebreid, maar er is niet één zon ster bij. Het is dus niet mogelijk, dat deze soort sterren slechts gedurende een fractie van haar bestaan zo fel straalt en de overige tijd zich veel gematigder gedraagt. Er zijn
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's