GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 31

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

GESCHIEDENIS DER GEOLOGISCHE WETENSCHAPPEN

23

die ze vergezelden, waarschijnlijk tot de hoogst ontwikkelde planten van die klasse behoorden. Maar verondersteld, dat aangetoond kon worden dat noch Coniferae noch andere tweezaadlobbige planten in het eerste geologische plantentijdperk bestonden, dan nog zou de theorie van de progressieve ontwikkeling onhoudbaar zijn, omdat het noodzakelijk zou zijn aan te tonen, dat Eénzaadlobbigen lager in waardigheid, of, meer begrijpelijk, minder volmaakt gevormd zijn dan de Tweezaadlobbigen. Dit is in zoverre niet het geval, dat, indien de volkomen gelijkwaardigheid van de beide klassen al niet zou worden erkend, het een vraag zou zijn of de Eenzaadlobbige planten niet de hoogst ontwikkelde van de twee waren: of Palmen niet hoogwaardiger zijn dan eiken, en graangewassen dan brandnetels." Lyell merkt op, dat we vertegenwoordigers van gewervelde dieren reeds in de oudste lagen vinden. Wat de Tertiaire fauna's van viervoetige dieren betreft, zegt hij (p. 229, Book I) : „But in the succession of quadrupeds, we cannot detect any signs of a progressive development of organization, or any indication that the Eocene fauna was less perfect than the Miocene, or this than the Newer Pliocene". Een tweede argument voor de theorie van de progressieve ontwikkeling van het leven zou dan zijn, dat de mens zeer jong is. Al is Lyell het ook onmiddellijk met de evolutionisten eens, dat de mens betrekkelijk jong is, hij meent toch dat hiermee niets ten gunste van de leer der progressieve ontwikkeling is gezegd. Lyell merkt op (p. 232, 233): „In de eerste plaats dient te worden vastgesteld, dat de superioriteit niet afhankelijk is van die mogelijkheden en eigenschappen, die hij met de lagere dieren gemeen heeft, maar van zijn verstand, waarin hij zich juist van de dieren onderscheidt". Er zou dus hier geen gradueel, maar een essentieel verschil tussen mens en dier zijn. Want zelfs als er voldoende geologische bewijzen waren voor progressieve ontwikkeling in de dierenwereld, dan zou dat nog geen bewijs vormen dat de schepping van de mens de laatste schakel van diezelfde reeks wasi „For the sudden passage from an irrational to a rational animal is a phenomenon of a distinct kind from the passage from the more simple to the more perfect forms of animal organization and instinct. To pretend that such a step, or rather leap, can be part of a regular series of changes in the animal world, is to strain analogy beyond all reasonable bounds". Met de publicatie van zijn „Antiquity of Man" (1863) gaat Lyell over tot het evolutionisme. En in de daarop volgende uitgaven van zijn Principles verdedigt hij dan ook de theorie der progressieve ontwikkeling van het organische leven, die door Lamarck in zijn Philosophie zoölogique (1809) reeds was gepubliceerd. Twee opmerkingen zou ik nog willen maken :

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 31

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's