GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 69

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

GEOLOGISCHE OUDERDOMSBEPALINGEN

61

stens 3 en het Mindel-Riss interglaciaal op mins*-ens 12 gesteld worden. Deze schattingen brachten Penck er toe een klimaatscurve samen te stellen van het kwartair. Op de ordinaat past Penck de hoogteligging van de sneeuwgrens af, waarbij hij voor de interglaciale tijden dezelfde hoogteligging aanneemt, zonder te beweren, dat dit ook inderdaad het geval is geweest. Op de abscis geeft hij slechts relatieve tijdruimten aan, want, zo zegt hij, het Is nog niet mogelijk de periodiciteit der klimaatsschommelingen in een absolute tijdschaal vast te leggen. Op verschillende plaatsen heeft Penck dan ook op de onzekerheid van zijn schattingen gewezen. Toch noemt Penck getallen; op grond van verschillende gegevens meent hij de post-Würmtijd op 20.000 jaar te mogen schatten. Dan heeft het Riss-Würm interglaciaal 60.000, en het Mindel-Riss interglaciaal 240.000 jaar geduurd. „Damit wollen wir natürlich keine absolute Altersbestimmung, sondem nur einen Einblick in die Grössenordnung der Zeitraume geben, mit denen wir es zu tun haben" (A. Penck in: Penck en Bruckner, Die Alpen im Eiszeitalter, 1909, p. 1169). Vergelijken we nu deze curve van Penck met de later verschenen curve van Milankovitch, dan worden we getroffen door de frappante overeenkomst tussen beide. „Zelden, zo ooit", schrijft Prof. Escher (Grondslagen der Algemene Geologie, 1948, p. 399), „is een schatting op zuiver geologische gegevens naderhand gebleken zo dicht bij de waarheid te zijn". Opgemerkt moet nog worden, dat het aan Penck (en Bruckner) bekend was, dat in de Würmijstijd 3 glaciale stadia zijn opgetreden, gescheiden door 2 warmere interglaciale stadia, maar Penck heeft hiermee bij de constructie van zijn curve geen rekening gehouden. Later zijn ook de beide glaciale stadia van Günz, Mindel en Riss bekend geworden. Dit blijkt b.v. uit het diagram van Eberl. c. Het stratigrafisch diagram van B. Eberl. Eberl (1928, 1930) onderzocht de glaciale afzettingen op het LechIller plateau in Zuid-Duitsland. Zijn onderzoekingen gaven een bevestiging en een uitbreiding van de vondsten van Albrecht Penck. De uitbreiding bestond o.a. hierin, dat Eberl nog oudere „Schotter" (fluvioglaciale afzettingen) vond, die hij Donauschotter, Staufenbergschotter en Ottobeurer Schotter noemde (volgorde van jong naar oud). Eberl geeft ook een diagram. Op de ordinaat zet hij af de afstanden van de diverse eindmorenen tot het wortelgebied der gletschers, de Alpenpoort; hoe verder de eindmorenen van de Alpen af liggen, des te sterker was de glaciatie. De tijdsduur tussen de afzonderlijke fasen,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 69

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's