GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 47

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

PALAEONTOLOGISCHE OUDERDOMSBEPALING

39

waar dat niet het geval is, de proterozoïsche gesteenten practisch ongestoord liggen en zo weinig veranderd zijn, dat men redelijkerwijs wel fossielen kon verwachten, men van de bovengenoemde groepen evenmin vertegenwoordigers gevonden heeft. Aan het begin van het Mesozoicum vinden we het optreden van de z.g. Hexacoralla onder de ongewervelde dieren en bijvoorbeeld van enkele belangrijke orden van Reptielen. Het begin van het Kaenozoicum wordt gekenmerkt door het plotseling optreden van bijna alle orden van Zoogdieren. Dit optreden van de Zoogdieren werd — geologisch gesproken — slechts even tevoren voorafgegaan door het al even plotseling en in grote vormenrijkdom optreden van de bedektzadige planten (Angiospermae) in het Midden Krijt. Wanneer nu op grond van nauwgezette studie van de opeenvolging van de verschillende geologische formaties op een bepaalde plaats en door correlatie van de opeenvolgende formaties op de gehele aarde is komen vast te staan, dat deze niet faciële veranderingen in flora en fauna inderdaad kenmerkend zijn voor perioden uit de geschiedenis van het leven, dan heeft men ook het recht om omgekeerd te concluderen : vanuit de fossiel-inhoud tot een bepaalde relatieve ouderdom. De vondst van een Trilobiet zegt mij dan, dat ik mij in Palaeozoische formaties bevindt Echte Rudisten zijn dan documenten van het Boven Krijt en een paardekies kan niet ouder zijn dan Kaenozoisch. De stratigraaf is dus voor de fijnere onderverdeling in formaties, étages en zones aangewezen op kleinere eenheden als families en soorten, dus op kleinere verschillen, die in de grotere groepen blijken op te treden. Ik zou deze verschillen willen beschouwen als van tweeërlei aard : a. qualitatieve en b. quantitatieve verschillen. Bijna de gehele palaeontologische classificatie is gebaseerd op qualitatieve verschillen. Een soort wordt dan bepaald door een optelsom van een aantal kenmerken. Vinden we bij een bepaalde vorm een nieuw kenmerk, dan zal deze al naar gelang het belang dat aan dit nieuwe kenmerk wordt toegekend, ondergebracht worden bij een nieuwe soort, een nieuw genus, een nieuwe familie enzovoort. Een enkel goed bewaard exemplaar zal voldoende zijn om de plant of het dier te delermineren en zijn plaats te geven in het vakje, waar het thuis hoort. Zijn betekenis voor de datering van de lagen krijgt het weer indirect doordat zo goed mogelijk de verticale verspreiding in de stratigraphische kolom wordt nagegaan. Men zal nu des te

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 47

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's