GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1952 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 25

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET VRAAGSTUK DER TYPENAFLEIDB AARHEID TEGEN DE ACHTERGROND VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE EVOLUTIETHEORIE*) door Dr J. LEVER

Door Ernst Haeckel zijn de kerngedachten van de evolutie-theorie in het boek ,,Natürliche Schöpfungsgeschichte" (1868) zeer duidelijk uiteengezet. De evolutietheorie veronderstelt n.l. „dass alle verschiedenen Organismen von einer einzigen oder von wenigen höchst einfachen Stammformen abstammen, und dass sie sich aus diesen auf dem natürlichen Wege allmahlicher Umbildung langsam entwickelt haben" (12e dr., 1920, p. 3). Haeckel werkt dit nader uit en beschouwt dan de „Urzeugung", dus de generatie spontanea, en de gedachte van het genetisch verband tussen de verschillende grote typen van planten en dieren, de typenafleidbaarheid, als de kemmomenten van iedere evolutietheorie. Wij zullen ons hier vnl. met het laatste punt bezighouden, waarbij wij allereerst de oorsprong en de evolutionistische noodzakelijkheid ervan zullen nagaan en vervolgens zien hoe men tegenwoordig tegenover dit probleem staat en wat de feiten zijn, waarmee wij te maken hebben. De evolutie-theorie neemt in de theorieënwereld van de biologie een zeer bijzondere plaats in. De meeste grote biologische theorieën (de onderlinge samenhang tussen de metabolische processen, de orde in het endocriene systeem, de determinatie van de embryonale ontwikkeling, de gen-gebonden erfelijkheid, enz.) zijn voortgekomen uit de biologische denksfeer zelf, waarbij iedere ondergeordende hvpothese direct aan het experiment werd getoetst en waarbij uiteindelijk schuchter en onder veel voorbehoud de generale theorie te voorschijn kwam. Met de evolutie-theorie is dit anders gegaan. Zij ontstond in een tijd dat een practisch totale constantie-theorie de feiten nog vrijwel geheel wist te verklaren. Zij ontstond dan ook niet in de biologische denksfeer, maar veeleer moet haar ontstaanswijze verklaard worden onder invloed van philosophic en religie. Zij kwam pas op toen aan de goddelijke schepping werd getwijfeld en men de uiteindelijke oorzaken van het ontstaan en de regulatie van het universum niet bij een persoonlijke Schepper en Onderhouder zocht, maar in *) Voordracht gehouden op 13 Mei 1950 te Utrecht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1952

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 200 Pagina's

1952 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 25

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1952

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 200 Pagina's