GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1959 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 242

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

EVOLUTIE-PERSPECTIEF

199

rijkste onderdeel van de uiteengezette beschouwingen is. Wij bespreken dus ten slotte nog de door alle drie de auteurs zeer centraal behandelde vraag naar de relatie van de religie en van het geloof tot de wetenschap. Aan het begin van deze voordracht gingen wij er van uit dat in het prae-evolutionistische tijdperk van de biologie een gevaarlijke vervlechting van Bijbeldetails en natuurwetenschappelijke gegevens bestond, en hoe het opkomende evolutionisine het christelijk geloof uit de biologie heeft verdreven, uiteindelijk voerend tot de stelling dat religie onverenigbaar is met wetenschap. Wanneer wij tegen deze achtergrond de opvattingen van Huxley bezien, dan kunnen wij een belangrijke wijziging constateren. Deze uitgesproken evolutionist immers erkent dat het religieuze element bij de op grond van de wetenschap gevormde wereldbeschouwing beslist niet gemist kan worden, ja daarbij zelfs een zeer essentiële rol moet vervullen, als stuwende kracht voor de verdergaande evolutie van deze cosmos via de mens. Vanuit ons standpunt bezien mag dit zeker als een winstpunt worden beschouwd. Huxley vervaardigt echter in onze ogen een gigantische afgod, wanneer hij zijn religie, zijn verering geheel richt op deze tijdelijke werkelijkheid, op de evoluerende cosmos, op de volkomen autonome mens. Zijn religie kent eenvoudig niet de vraag naar de oorsprong van deze cosmos, zij is blind voor het grote probleem van de eindigheid in ruimte en tijd, die hij wèl als werkelijkheden aanvaardt, zulks in tegenstelling met 19e eeuwse evolutionisten als Haeckel, die de materie en de natuurwetten als eeuwig beschouwden. In verband hiermee komt bij hem ook de vraag naar de zin van deze cosmische ontwikkeling niet tot zijn recht, terwijl ten slotte tevens de vraag naar het einde onbesproken blijft. Zijn religie geeft dan ook geen antwoord op „de laatste vragen". Zij plaatst zelfs geen vraagtekens, zoals bv. de Amerikaanse evolutionist Simpson nog wel doet bij het mysterie van het beginpunt van deze werkelijkheid. Deze zou, in de redenering van Huxley, daar wellicht een „god-hypothese" nog wel gewettigd vinden. Huxley is echter een verwoed atheïst en ontwijkt daarom al deze problemen. Lecomte du Noüy is, daarentegen, zoals wij zagen een theïst, en daarom brengt hij ons in de verleiding instemming met zijn opvattingen te betuigen. Volgens hem is God wel degelijk werkzaam in de cosmische ontwikkeling. De wijze waarop hij dit formuleert is voor ons echter een aanduiding dat wij voor zijn beschouwingen ook op onze hoede moeten zijn. In de grond van de zaak komt hij tot de

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1959

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 295 Pagina's

1959 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 242

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1959

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 295 Pagina's