GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1960 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 200

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

160

M. ZEEGERS

dat deze genetische tussenvormen iets te maken hebben met het optreden van homosexualiteit. De vroeger aangenomen „intersexuaUteit" van homosexuelen was een theoretische veronderstelling. Nu er echte intersexualiteit blijkt te bestaan, is het de moeite waard, na te gaan of er enige correlatie kan worden aangetoond. Een artikel van Levy, Van Schaik en Tolsma viel in dat opzicht negatief uit: de door hen onderzochte homosexuelen vertoonden bij het microscopisch onderzoek naar het chromatineklompje geen afwijking, d.w.z. hun genetisch geslacht was gelijk aan het geslacht waaronder ze bekend stonden. Er schijnt weinig aanleiding te bestaan, de homosexualiteit als een intersexualiteit te beschouwen. De genetisch, wat hun chromosomenstructuur betreft, afwijkende mensen behoeven in het geheel niet de richting van hun geslachtsdrift te laten afhangen van hun chromatineklompje of chromosomen. Integendeel, ook de biologen en endocrinologen concluderen, dat de richting waarin de geslachtsdrift zich ontwikkelt niet afhangt van genetisch geslacht, noch van hormonen, maar in de eerste plaats van opvoeding, milieu enz. Een kind dat als jongen is opgevoed richt als regel de sexuele drift op het vrouwelijk geslacht, onafhankelijk van zijn genetische geslacht (zie Het Hormoon, jrg. 22). Toch zijn er wel argumenten om ook de aanleg een plaats te geven bij de wording van homosexualiteit. Een eerste argument hiervoor is, dat we al op zeer jeugdige leeftijd een ander gedrag en anders gericht sexueel driftleven kunnen constateren. Dit argument verliest echter vrijwel alle waarde, wanneer wij aannemen, dat psychische invloeden al zeer vroeg in het leven inwerken. Een tweede belangrijk argument is het optreden van homosexualiteit bij tweelingen. In de literatuur over dit onderwerp is herhaaldelijk beschreven, dat wanneer een der partners van een eeneiige tweeling homosexueel is, de andere dat vrijwel altijd ook is. Dat geldt zelfs, wanneer de tweelingen in geheel verschillende milieus zijn opgevoed en onderlinge beïnvloeding is uitgesloten. Ik vind dit argument sterk, al zal de pur-sang analyticus opmerken, dat tweelingen in ieder geval de prenatale periode met elkander delen. Andere argumenten die voor de aanleg pleiten kunnen ook anders worden uitgelegd. Familiair voorkomen van een eigenschap als homosexualiteit zegt niet zoveel, daar psychische beïnvloeding en milieufactoren ook hiertoe kunnen leiden. Lichamelijke verschijnselen bij homosexuelen, bijvoorbeeld feminiene trekken bij mannen, pleiten wel enigszins voor de aanleg, maar dan toch alleen in bepaalde gevallen. Ook hier geldt weer, dat dergelijke feminiene trekken door psychische

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 304 Pagina's

1960 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 200

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 304 Pagina's