GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1960 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 73

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZELFKRITIEK IN DE NATUURWETENSCHAPPEN

53

onderzoeker parten spelen, doordat hij situaties miskent, die niet met zijn gepraeformeerde ideeèn overeenstemmen. Er zijn voorbeelden te over, dat onderzoekers op zodanige wijze door „dik en dun" aan hun eenmaal gevestigde ideeën vasthielden, dat het door hen te onderzoeken verschijningsbeeld voor hun geestesoog te voren reeds geheel het stempel van hun eigen gedachten droeg. Hiervan allereerst een eenvoudig voorbeeld : In 1812 verklaarde George Cuvier, dat het niet waarschijnlijk was, dat er nog niet-ontdekte en nog onbeschreven grote zoogdieren op de wereld zouden leven. Deze uitspraak is wel heel erg geloochenstraft geworden door de sedert die datum gedane ontdekkingen, waardoor het bestaan van bijvoorbeeld de Schabrak-Tapir (Malakka, Sumatra), het Dwergnijlpaard (Liberia), de Takin (Himalaya), Reuzenpanda (W.-China), het Przewalski Paard (Mongolië) en de Okapi (Congo) aan het licht werd gebracht. En dit is slechts een keuze uit de meest spectaculaire voorbeelden. Wat had Cuvier tot zijn uitspraak geleid? Stellig zijn beroemd geworden catastrophe-theorie, waarvoor een volledige kennis van de bestaande, beperkte fauna en een groots opgezette studie van de veel belangrijker en vormenrijker, verdwenen en fossiele fauna vereist waren. Overigens had de onvoorzichtige uitlating van Cuvier weinig belangrijke consequenties. Hij is hier alleen als een voorbeeld genoemd. Veel meer wetenschappelijke consequenties had de halsstarrigheid van de Engelse omitholoog P. R. Lowe, die op grond van enkele overeenkomsten van het skelet van dinosauriërs (Coelurosauria) en struisvogelachtigen een hypothese aanhing, dat de phylogenetische ontwikkeling van de vogels uit de reptielen niet via boombewonende en op eenvoudige wijze zwevende reptielen tot stand was gekomen, doch langs de weg van in steppengebieden op de achterpoten rennende kleine terrestrische dinosauriërs (Proc. Zool. Soc. London, ser. B, 112,1942, p. 1-20; The Ibis, 86, 1944, p. 37-42). Lowe heeft zich van 1928 tot 1944 uitgeput in een pogen, te bewijzen, dat de struisvogelachtigen de meest primitieve, onderling nauw verwante vogels zijn, die bij de ontwikkeling van het vliegvermogen nog nauwelijks tot stilstand zijn gekomen; niettegenstaande het feit, dat de Zuid-Amerikaanse Struisvogel of Nandoe anatomisch echte vleugels heeft; doch de slagpennen van deze vogel zijn te zwak om het zrware lichaam in de vlucht te dragen. De consequentie dat ook de niet-vliegende pinguïns van een bipede, terrestrische stam afkomstig zijn en dat pinguïns eveneens nooit het vliegvermogen hebben gekend en als een zeer primitieve tak

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 304 Pagina's

1960 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 73

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 304 Pagina's