GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1960 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 106

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

82

O. R. HOMMES

zichte van het dier is de mens door deficiënties gekenmerkt. Hem ontbreken beharing, aanvalsorganen, vluchtorganen, scherpe zintuigen en echte instincten. In alle opzichten is hij somatisch de mindere van het dier, de mens is een „Mangelwesen": een levend gebrek. Gehlen noemt het menselijk bestaan „Nichtgesichertsein" in de Umwelt en gebruikt een uitdrukking van Nietzsche als hij de mens het „nichtfestgestellte Tier" noemt. De mens komt echter boven dit „nichtgesichertsein" uit, doordat hij in staat is tot „Entlastung", tot het zich ontdoen van de hem somatisch te zware lasten, tot „augenblickenthobenes Probieren", tot „Kombinieren" en tot „Providenz". Het zijn vooral Gehlen's termen die ons doen zien, hoe ongeschikt de biologische terminologie is om in de anthropologie te worden gebruikt. Maar Gehlen heeft de beslissende stap reeds ondernomen en is van mening dat bij de mens van qualitatief andere zaken sprake is als bij het dier: „ . . . . , dass also der „Stil" oder die Verlaufsform der Bewegungen, der Handlungen, der Lautausserungen, der Intelligenzakte, der Antriebserlebnisse ein grundsatzlich anderer sein könnte". Uit wat hierboven over von Uexküll, Plessner en Gehlen is gezegd, blijkt, dat de mens met biologische termen niet is te vatten. Von Uexküll legt vooral de nadruk op de wereld-zijde, de object-zijde van het mens-dier-probleem. Plessner's uiteenzettingen betreffen voornamelijk mens en dier in hun zelfstandig zijn, in hun subject zijn, terwijl Gehlen's beschouwingen zich voornamelijk bewegen op het gebied van de relaties tussen het subject en zijn wereld. In alle drie aspecten blijken de categorieën van het dier niet bij de mens te passen. In alle drie aspecten springt de mens uit het biologisch raam. De mens is qualitatief anders. De formule „mens = dier -j- iets" geldt niet. De mens staat buiten, naast het biologische: is metabiologisch zegt Hengstenberg. Hiermee is echter niet gezegd, en dat moet scherp gesteld, dat het biologische geen rol zou spelen in de anthropologie; wel is gezegd dat biologische categorieën niet geschikt zijn om de mens te vatten. Maar als de biologie wel een rol speelt in de anthropologie, dan moet vanuit de anthropologie bepaald worden welke rol. Wij moeten dus vanuit het metabiologisch-zijn van de mens, de betekenis van de biologie voor de mens bepalen. Van daaruit zal dan de plaats van de (physische) embryologie in de anthropologie kunnen worden aangewezen, van daaruit zal anthropologie van het begin kunnen worden bedreven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 304 Pagina's

1960 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 106

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 304 Pagina's