De Vrije Universiteit - haar ontstaan en haar bestaan 1880-1930 - pagina 216
Ter gelegenheid van har halve-eeuwfeest, in opdracht van heeren directeuren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag, historisch geschetst door J.C. Rullmann
DE BETEEKENIS DER UNIVERSITEIT
eerstgenoemde vraag. Maar op de tweede vraag is tot heden
geen antwoord gegeven, althans niet in een nadere publi-
catie van den Senaat. De Commissie legde op deze laatste
woorden nadruk. Immers, het zou in strijd met de feiten
zijn, te zeggen, dat geen der hoogleeraren en lectoren, in-
dividueel, in zijn onderwijs of bij geschrifte, Gerefor-
meerde beginselen voor het door hem betreden gebied der
wetenschap zou hebben geformuleerd. Maar van hoeveel
waarde deze arbeid ook zij, daarmee is toch nog geen
officieele uitspraak gegeven. Derhalve gaf de Commissie ad
hoc aan de Colleges van Directeuren en Curatoren in over-
weging, om het uiterst belangrijke vraagstuk van de weten-
schappelijke formuleering der Gereformeerde beginselen
opnieuw en met aandrang onder de aandacht van den
Senaat der Vrije Universiteit te brengen, en zijn werkzaam-
heid in deze richting zooveel mogelijk te bevorderen. En
met dezen wensch stemmen we van ganscher harte in.
Want wel weten we, dat men met die gereformeerde
beginselen voor allerlei terrein van wetenschap vaak den
spot drijft, maar we weten ook, dat de moderne Allard
Pierson er jaloersch op was, toen hij schreef: ,,Het valt
gemakkelijk den spot te drijven met een Gereformeerde
chemie of met een calvinistische anatomie, en triumfeerend
te vragen, welke samenhang er mag zijn tusschen de grond-
lijnen van Calvijns Institutie en de juiste filologische
methode. Maar te ontkennen valt het niet, dat het een ware
weelde moet zijn, hetzij als natuuronderzoeker, hetzij als
filoloog of historicus, hetzij als beoefenaar van eenig ander
vak te beseffen, dat men zich in hartelijke overeenstemming
bevindt met hetgeen men is in het innerlijkste van zijn ge-
moed; te beseffen, dat men aan dat innerlijke nooit ontrouw
behoeft te worden, dat men het nooit heeft te vergeten;
dat men op ieder punt van zijn bestaan altijd geheel zich-
zelf is; dat ons innigst wezen, om zoo te spreken, alom-
tegenwoordigheid bezit, aanwezig is in al ons doen en laten.
<aoo
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1930
Publicaties VU-geschiedenis | 244 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1930
Publicaties VU-geschiedenis | 244 Pagina's