Dr. Abraham Kuyper en de Vrije Universiteit - pagina 298
typerende punten, die ook bij De Ru zijn te vinden.
De visie die Kuyper in zijn Encyclopaedic had ontwikkeld, gebruikte
hij ook in de Tweede Kamer. Hij was van oordeel dat een universiteit
vijf faculteiten behoorde te hebben. Voor een technische, een land-
bouwkundige en een economische faculteit was aan de universiteiten
geen plaats; daarvoor moesten afzonderlijke hogescholen ingericht wor-
den. Maar hij rekende die hogescholen wel tot het hoger onderwijs en
hij wilde ze, vanwege de VU, beslist in één wet geregeld zien. Hij zei
daarover:
'Nu kom ik tot de tweede vraag, of vakken van het hooger onder-
wijs gedoceerd moeten worden aan de Universiteiten, of dat het
raadzaam is, ze te laten doceeren aan afzonderlijke Hoogescho-
len. De opmerking van den geachten afgevaardigde, den heer Van
Dedem, dat het onderwijs aan eene Hoogeschool een lager karak-
ter zou dragen dan dat aan eene Universiteit, moet ik principieel
bestrijden. Met een gradueel verschil hebben wij hier in geen enkel
opzicht te maken. De bedoeling van hooger onderwijs is altoos om
in te leiden tot in de diepste motieven, die het verschijnsel, dat
men onderwijst en onderzoekt, beheerschen. Op de Hoogeschool
- en dus ook te Delft - gaat dit onderzoek even diep als op de
Universiteit, er mag geen diepte ongepeild en ongeboord gelaten
worden. De Hoogescholen staan dan ook onder art. 1 der wet. Of
het betreft eene Universiteit of eene Hoogeschool, bedoeld art. 1
blijft regeeren en beheerschen den aard en het karakter van het te
geven onderwijs. Er is dus in graad tusschen het onderwijs aan ee-
ne Universiteit en dat aan eene Hoogeschool niet het allerminste
verschil.'
De inzichten van Kuyper, zoals beschreven in zijn Encyclopaedic met
zijn organisch in de schepping verankerde vijf faculteiten aan een uni-
versiteit, hebben geleid tot het zelfstandig organiseren van de hogescho-
len te Delft, Wageningen, Rotterdam, Tilburg, Eindhoven en Twente.
Pas sinds 1986 heten alle hogescholen universiteiten.
De eigenlijke zaak betrof de vrijheid van onderwijs als consequentie
van de grondwet van 1848 en van de wet op het Hoger Onderwijs van
1876. De liberale grondwet en de daarop gebaseerde wet hadden wel de
vrijheid van onderwijs formeel toegestaan, maar de financiële middelen
en de publieke erkenning van de diploma's aan die vrijheid onthouden.
De financiële gelijkstelling wist Kuyper nog niet te bewerkstelligen,
maar wel de gelijke berechtiging van de waarde der diploma's. Behalve
de VU maakten daarvan later ook de Katholieke Universiteit te Nijme-
292
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987
Publicaties VU-geschiedenis | 374 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987
Publicaties VU-geschiedenis | 374 Pagina's