Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit 1960-2001 - pagina 202
kader van de Landelijke Herstructurering der Aardwetenschappen (vergelijk de
hoofdstukken 1 en 2) Ook bij de overkomst van de geologie van de UvA werden,
rond 1984, keuzes gemaakt, keuzes die beoogden om meer coherentie m het
onderzoek te bevorderen (hoofdstuk 3) Rond 1990 was daar, zoals in het vorige
hoofdstuk IS beschreven, nog weinig van terecht gekomen en ook de ontwikkeling
naar onderzoekscholen brengt voorlopig weinig verandering in die situatie.
Kenmerkend is dat het relatief beperkte facultaire onderzoeksvolume (3 5 fte WP)
versnipperd zal worden over vier tot vijf onderzoeksscholen. En ook de grootste
concentratie, waarin de vakgroepen SG en PI samengaan, is in aanvang weinig
meer dan een papieren koepelconstructie. Het onderzoekslandschap wordt In
essentie nog steeds bepaald door het beleid van de individuele leerstoelhouders,
al dan met in nauwe afstemming met hun medewerkers. En waar er voortaan for-
meel sprake is van een interuniversitaire onderzoeksregie ligt in de praktijk in alle
gevallen de nadruk in eerste instantie veel meer op interuniversitaire beeldvorming
dan op de interuniversitaire regie. Een voorlopig voor de faculteit ingrijpender con-
sequentie van het ontstaan van de onderzoeksscholen is gelegen m de herijking
en verschuiving van de interne krachtsverhoudingen die het nieuwe stelsel met
zich meebrengt. Dat proces verloopt razendsnel. In het najaar van 1990 buigt de
nieuw benoemde wetenschapscommissie'' zich nog over een onderzoeksbeleids-
plan voor de faculteit Tegelijkertijd realiseren als in oktober 1990 de departemen-
tale beleidsnota "Vorming in Vorsen" verschijnt, de individuele onderzoeksgroepen
zich dat snelle actie geboden is Belangrijk ijkpunt in het proces is dat kansrijke
onderzoeksscholen over een volume van tenminste 40-50 AIO's/OIO's zullen moe-
ten beschikken Met name de voorzitter van de wetenschapscommissie, Cloetingh,
pleit gezien de ontwikkelingen voor een sterke integratie van het facultaire onder-
zoek, maar de tijd blijkt daarvoor onvoldoende rijp te zijn. Eind januari 1991 zijn
de kaarten geschud. Het onderzoek van de vakgroep SC en, na enig zelfonderzoek,
ook dat van PI wordt ingebracht in een tezamen met Utrecht (geologie) op te zetten
onderzoeksschool 'Mariene Geologie', later Nederlandse Onderzoeksschool voor
Sedimentaire Geologie (NSG) Hydrologie kiest met overtuiging voor een positie
binnen een onderzoeksschool 'Hydrologie voor Water- en Milieubeheer', met Delft,
Wageningen en Groningen (fysische geografie). Kwartairgeologie/laaglandgenese
neemt het initiatief voor een school 'Landschaps- en Milieuonderzoek' (later
Interuniversitair Centrum voor Geoecologisch Onderzoek IGG), met UvA en Utrecht
(fysische geografie) De vakgroep Meteorologie tenslotte concludeert tot deelname
m de door Utrecht gedomineerde school voor atmosferisch en marien onderzoek
(SAMO), waarin ook Wageningen participeert.
Op landelijk niveau zal duidelijk worden dat de ontwikkeling van het stelsel van
onderzoeksscholen met los gezien kan worden van een bredere beleidsevolutie
met betrekking tot het wetenschappelijk onderwijs De overtuiging wint veld dat
als het gaat om de effectiviteit van onderwijs en onderzoek de bestaande demo-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's