Studentenalmanak 1914 - pagina 133
FARRAGO 123
heeft uitgeoefend en in de idealistische wijsbegeerte van SCHELLING
HEGEL enz. nog eenmaal de heerschappij over de geesten verwierf.
Naar de beginselen dezer min of meer dogmatische aesthetica is
de schoonheid oorspronkelijk van bovenzinlijken, geestelijken aard;
hetzij als zelfstandige realiteit, hetzij in het bewustzijn Gods,
hetzij als idee heeft zij een objectief bestaan en behoort zij tot
de wereld der onzienlijke dingen. Maar de zienlijke wereld heeft
toch in zwakker of sterker mate aan haar deel, en openbaart
haar, voorzoover ze in haar geheel of in hare verschillende schep-
selen harmonie, evenredigheid, orde, verscheidenheid in de een-
heid en eenheid in de verscheidenheid vertoont. Het schoone
ligt dus allereerst in den inhoud, in de idee; maar het kenmerkt
zich in zijne verschijning door de harmonie; schoonheid is er
in de wereld overal, waar zij in hare formatiën eene eindige
uitdrukking van de oneindige, absolute idee laat zien.
Wijl echter de verschijning in de natuur nooit ten volle aan
de idee beantwoordt, kan men op dit standpunt bij de beschou-
wing der kunst tweeërlei kant uitgaan. Als men met Plato de
meening is toegedaan, dat alle kunst navolging der natuur be-
hoort te zijn, en in haar eene zwakker verschijning van het schoone
ziet dan in de natuur — dan spreekt het vanzelf, dat de kunst
eerst op de derde en laagste plaats komt te staan en slechts
eene ondergeschikte waarde behoudt. Maar in tegenstelling met
deze opvatting kan men van hetzelfde beginsel uit aan de kunst
ook eene veel hoogere roeping en beteekenis toekennen; als de
natuur vanwege de macht harer stoffelijkheid slechts eene inad-
aequate verschijning van de idee is, kan men juist aan de kunst
de taak toewijzen, om dit onvolkomene in het natuurschoon te
overwinnen, om het kunstwerk volkomen aan de idee te doen
beantwoorden en om dus als het ware de stoffelijkheid te ver-
nietigen door absolute volmaking van den vorm. Dan komt, als
bij SCHELLING in zijne eerste periode, de kunst op de hoogste
plaats te staan, nog boven godsdienst en wijsbegeerte, wijl zij
de volkomene openbaring van het absolute is, de in het eindige
volmaakt verschijnende goddelijke idee, de algeheele verzoening
van de tegenstelling tusschen het reëele en het ideëele.
Eindelijk komt het eigenaardige van deze metaphysische
aesthetica nog daarin uit, dat het schoone op eene bijzondere
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1914
Studentenalmanak | 236 Pagina's
![Studentenalmanak 1914 - pagina 133](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/studentenalmanak/studentenalmanak-1914/1914/01/01/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1914
Studentenalmanak | 236 Pagina's