GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1975 - pagina 100

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1975 - pagina 100

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

PRAKTIJKFINANCIERING HYPOTHEKEN (OOK TOP-) ALLE VERZEKERINGEN EN PENSIOENVOORZIENINGEN VOOR ACADEMICI.

RE DRS. A. H. L. RESSING VA

RAADGEVEND BUREAU REWA Postbus 149 - Wassenaar - Telefoon (01751) 19222*

ALS WE NIET MEER GROEIEN, WAT DAN? door prof. dr. W. Albeda Alle stelsels die vandaag functioneren, zijn groeigericht. Zij hebben ingebouwde mechanismen om te komen tot uitstel van de consumptie, om door een hoge spaarquote investering voor de toekomst mogelijk te maken. In het Westen ontstaat deze spaarquote met name bij particuliere ondernemingen, sociale fondsen en overheid, in OostEuropa wordt de spaarquote met name door de overheid bepaald. Het verschil tussen beide stelsels is slechts dan essentieel, wanneer dit leidt tot grotere spreiding van inkomens dan in het Westen, waardoor het bestedingspatroon van de bevolking beter beheerst kan worden. Hoe zou een niet groei-georiënteerd stelsel er uitzien? Twee mogelijkheden zijn denkbaar. In de eerste plaats selectief afremmen. Bepaalde economische processen worden in hun groei belemmerd, sommige gestopt. In principe is een dergelijke maatregel denkbaar onder elk economisch stelsel. Een specifiek probleem in de ondernemingsgewijze produktie is de vraag hoe men de gevolgen voor de inkomensverdeling kan opvangen. De positie van de vakbeweging wordt onder zulke omstandigheden moeilijk en wellicht zelfs problematisch. In de tweede plaats is het denkbaar dat onder de indruk van het complex vraagstukken, dat de Club van Rome aan de orde stelde, gepoogd wordt te komen tot een algemene afremming en zelfs tot het stoppen van de economische groei. In dat geval is een veel forsere ingreep in het economisch stelsel noodzakelijk. Met name moet dan gedacht worden aan het opleggen van 'een paternalistisch consumptiepatroon'. Daarmee zou een be10

langrijk verschil tussen de economie van Oost- en West-Europa verdwijnen. Wellicht kan men onderscheiden tussen het begrip economische orde (hoe is de maatschappij georganiseerd?) en het economisch model (welk goederen- en dienstenpatroon moet er uit komen?). Men kan dan vaststellen dat de Sovjet-Unie en Japan hetzelfde economisch model hebben: sterke groei, prioriteit voor de zware economische industrie, enz. Toch hebben zij een verschillende economische orde. Daarentegen hebben de Sovjet-Unie en China eenzelfde type economische orde, maar een verschillend economisch model.

Werkgelegenheid Wanneer men op grond van de motieven, genoemd door de Club van Rome, moet overgaan tot minder groei oftot 'zero growth', dan rijst de vraag of het ideaal van de volledige werkgelegenheid nog houdbaar is. Het is uitermate moeilijk zich in te denken hoe een democratische samenleving de norm der volledige werkgelegenheid los kan laten. Toch is het duidelijk dat hoe dan ook volledige werkgelegenheid, zoals wij die norm thans hanteren, niet blijvend kan gelden. Zelfs zonder

Prof. dr. W. Albeda was een van de inleiders in de serie Paleis-lezingen 'Tussentijds besteld 1975' die 7 en 8 februari gehouden zijn in het paleis op de Dam. 'Naar de huidige inzichten van wetenschap en technielc is een onbelemmerde materiële groei in tal van opzichten niet wenselülc.

kunstmatige afremming of stoppen der economische groei is een blijvend hoge groei, zoals wij die in de afgelopen dertig jaar gekend hebben, ondenkbaar. Met name Fourastié en Lengelé hebben gewerkt aan modellen van de groei der werkgelegenheid. Fourastié werkte zijn schema uit dat er kort gezegd op neerkomt dat in de pre-industriële maatschappij 80% van de mensen in de landbouw werkt en 20% in ambachten en dienstensector (inclusief overheid). In de industriële fase werkt nog ± 10% van de bevolking in de landbouw, 40% in de industrie en de helft in de derde sector (diensten en overheid). In de post-industriële fase, die zich thans aankondigt, neemt het percentage van de beroepsbevolking dat in de landbouw werkt, verder af tot misschien 4%. De industrie daalt tot beneden 30%, terwijl de vraag rijst of de dienstensector in staat zal zijn te voorzien in werkgelegenheid voor de rest van de bevolking. Lengelé heeft dit model verder uitgewerkt zowel regionaal als met het oog op de ontwikkeling binnen de tertiaire sector. Gaat men uit van een ontwikkeling volgens het model Fourastié-Lengelé, dan komt, wanneer eenmaal de vraag naar industrieproduk-

Maar wat is dan wel wenselyk?' luidde een vraag in de folder voor deze bijeenItomst. De notitie, die prof. Albeda maakte voor 'Tussentyds bestek 1975' sluit nauw aan by wat elders in dit nummer van VUmagazine wordt gepubliceerd. Vandaar dat u z^n verhaal hier aantreft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1975 - pagina 100

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's