GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1975 - pagina 125

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1975 - pagina 125

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

grote werkloosheid en de huidige sociaaleconomische situatie van de westelijke wereld schijnt hen daarin gelijk te geven. Natuurlijk zal er - indien althans de vermindering van de te leveren produktie niet gepaard gaat met arbeidstijdverkorting - een grote werkloosheid ontstaan, als men alleen de produktieve arbeid als arbeid wil erkennen en honoreren. Indien de samenleving meer oog krijgt voor de arbeid van de tweede soort - de arbeid van de derde soort laat ik hier buiten beschouwing - dan zal blijken dat er nog een schreeuwend tekort is aan werkers. Daar de arbeid van de tweede soort (huishoudelijke arbeid, verzorgende arbeid enz.) niet op een betrekkelijk klein aantal plaatsen is geconcentreerd zoals de produktieve arbeid (in industrieplaatsen en op industrieterreinen), maar over een heel land gelijkelijk is verdeeld, hoeft ook niet de dwaze situatie te ontstaan zoals wij die nu kennen, waarbij op één plaats werklozen thuis zitten te kniezen en op een andere plaats handen te kort komen om het werk klaar te krijgen. Het is niet onwaarschijnlijk dat voor velen de arbeid van deze tweede soort in veel sterker mate het spel- en educatie-aspect kan bezitten dan hun huidige arbeid in het bedrijfsleven. Natuurlijk realiseer ik mij dat een samenleving die.minder goederen produceert voor zich zelf een geringere materiële welstand zal bezitten. Tussen het bestaansoptimum en onze huidige luxe bestaat nog een ruime marge. Wie het beginsel van een beneden- en bovengrens van menselijke produktie aanvaardt, zal ook de consequentie van een minder luxueus bestaan moeten aanvaarden. Wij kunnen nog niet overzien welk een winst aan menselijke relaties wij daarvoor in ruil zullen ontvangen.

Ontkoppeling van arbeid en levensonderhoud Onder levensonderhoud verstaan wij gewoonlijk in de eerste plaats de voorzieningen ter bevrediging van de fysiologische basisbehoeften van de mens: voedsel, kleding, beschutting tegen weer en wind. Het bestaansoptimum is meer dan dat, maar we mogen toch wel in het algemeen stellen dat de mens, voor wat wij levensonderhoud noemen, voornamelijk voorzieningen van materieel-energetische aard nodig heeft. Het hoeft daarom ons niet te verbazen dat sinds mensenheugenis - en waarschijnlijk ook in de prehistorie de mogelijkheid tot levensonderhoud onlosmakelij k verbonden was aan de deelname aan de materiële arbeid. Dat wij in het zweet ons aanschijns ons brood zullen eten, is de Bijbelse uitdrukking voor deze oeroude ervaring, die tevens een maatschappelijke overtuiging werd. Dat er gewerkt moest worden om den brode is voor de mensheid tot nu toe een vanzelfsprekendheid geweest. De keerzijde van deze overtuiging hield in dat wie niet werkte ook niet zou eten (dat

zich door alle tijden heen een zekere elite boven deze maatschappelijke overtuiging heeft gesteld laat ik hier verder onbesproken). Ook in onze samenleving leeft deze overtuiging nog sterk. Daarnaast ontwikkelt zich echter een andere tendens die leidt tot een ontkoppeling van arbeid enerzijds en levens-

wordt gedacht over het al of niet toelaten van nieuwelingen tot de samenleving. Deze wordt openbaar in verschijnselen als anti-conceptie (ontkoppeling van seksualiteit en voortplanting) en abortus provocatus. Hoe langer hoe meer gaat het principe gelden dat wij nieuwe wereldburgers pas mogen toelaten, als er vol-

AX MOOI vveer v^h f ^V^V

i

^

onderhoud anderzijds. VooraHe sociale wetgeving legitimeert de consumptie (het levensonderhoud) zonder dat daarvoor als tegenprestatie arbeid, dat wil zeggen deelname aan het bedrijfsleven, wordt geëist. Ik wees reeds op de paradoxale situatie dat enerzijds miljoenen mensen een 'vergoeding' krijgen zonder dat zij er iets voor doen, terwijl anderzijds miljoenen anderen (de huisvrouwen) deze 'vergoeding' niet krijgen voor wat zij wel doen. In 1974 hadden wij in ons land gemiddeld 140.000 werklozen, 350.000 personen die wegens ziekte niet werkten en 340.000 langdurig zieken of minder validen (Kruse, 1974). Wanneer wij daarbij optellen de 1.400.000 mensen van 65 jaar en ouder, dan komen we al ver over de twee miljoen potentiële 'kostwinners'. Als wij allen die krachtens de Algemene Weduwen en Wezenwet en krachtens de Bijstandswet een uitkering ontvangen daarbij tellen, komen we op nog een hoger aantal. Voor hoeveel in dienstverband werkende personen met een vast inkomen en een praktisch onaantastbare positie (bv. rijksambtenaren) bestaat er overigens ook nu reeds nauwelijks een verband tussen arbeidsprestatie en levensonderhoud? Voor hoevelen heeft de wijze, waarop zij aan hun arbeid gebonden zijn, meer het karakter van een consentive dan van een marketive? Wij mogen terecht stellen dat onze samenleving het recht op levensonderhoud als waarde op zich in de wetgeving heeft verankerd. Het tegendeel zou ook vreemd zijn als wij letten op de wijze, waarop in deze samenleving

doende garanties bestaan dat zij liefdevol ontvangen en op menswaardige wijze kunnen worden verzorgd. Zowel voorstanders als tegenstanders van een niet aan banden gelegde abortus provocatus scharen zich achter dit beginsel. Zij, die abortus in bepaalde gevallen aanbevelen, doen dit omdat zij vrezen dat de zich ontwikkelende vrucht te weinig kansen zal hebben op een menswaardig bestaan. Zij, die zich tegen abortus verklaren zijn van oordeel dat, wanneer eenmaal het proces van zich ontwikkelend menselijk leven op gang is gekomen, de garanties moeten worden geschapen voor een opvang en verdere begeleiding van de nieuwe medemens na zijn geboorte. Als het genoemde beginsel door brede lagen van de bevolking aangehangen wordt, dan moeten we de consequentie aanvaarden dat eenmaal geaccepteerd menselijk leven geaccepteerd blijft. We hebben hiermee niet alleen wettelijk, maar ook sociaal cultureel het recht op levensonderhoud als een zelfstandig recht aanvaard. Als wij daarnaast als zelfstandig recht het recht op arbeid erkennen, kunnen we niet langer bedoelen dat dit indirect een recht op levensonderhoud betekent. Het recht op arbeid kan in de toekomst hoe langer hoe meer het recht betekenen deel te mogen nemen aan het maatschappelijke gebeuren dat wij arbeid noemen.

Arbeid in een veranderende samenleving Zo langzamerhand zijn wij er wel van over35

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1975 - pagina 125

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's