GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1975 - pagina 323

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1975 - pagina 323

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

l(ffl magazine 13

„Liever een project dat oppervlakkig gezien en met wat goede wil nog net door de beugel kan, dan geen project"

door de VVD — negutiej beoordeeld. De ambtenaren op het ministerie voelen steeds de druk van dat,,stuwmeer" achter zich. Zo gauw er dus vanuit Colombia een aanvraag komt is men geneigd daar gretig op in te gaan". Het rapport kenschetst de houding op het ministerie zo;,, Liever een project dat oppervlakkig gezien en met wat goede wil nog net door de beugel kan, dan geen project!"

Doorlichten Wat moet de conclusie zijn van zo'n verhaal? Zowel in de rapporten als in het gesprek wordt èèn en andermaal duidelijk gemaakt dat het denken over hulpverlening in Nederland zou moeten veranderen en — niet minder belangrijk — ook de gang van zaken bij de hulpverlening. Het spreekt vanzelf dat het team zich keerde tegen de praktijk, waarbij hals over kop gelden worden uitgekeerd aan dubieuze Colombiaanse organisaties omdat (uit binnenlands-politieke overwegingen) het hulp-budget óp moet (,, waarom zou het nu belangrijk zijn zo snel mogelijk zo veel mogelijk naar de arme landen te sturen als daardoor de kans gemist wordt de zaak zó voor te bereiden dat de mensen die iedereen wil helpen, van de ,,hulp" althans niet slechter worden', zo werd in een van de rapporten gevraagd). Gesuggereerd werd, om toch in elk geval de projecten en vooral ook de Colombiaanse partner-organisatie grondig door te lichten voordat tot het geven van hulp wordt besloten. Bij een aanvraag uit Colombia om hulp, zou meteen moeten worden aangegeven voor welke groepen die hulp bestemd is en werkelijk deelneming van die groepen aan het project zou voorwaarde moeten zijn voor het geven van hulp. Ook zouden de groepen die met de praktische gevolgen van de hulp te maken krijgen, van te voren moeten worden ingelicht, zodat ze de kans hebben tegen-strategieën te ontwikkelen als ze die nodig vinden. (Van Apeldoorn: ,, Wanneer de studies over de Rio Magdalena ooit leiden tot veranderingen, zal het voor de kleine boeren die de gevolgen aan den lijve zullen ondervinden te laat zijn om zich nog te organiseren"). Verder werd aanbevolen de hulp aan projecten waarvan gebleken is dat ze duidelijk in-

gaan tegen de belangen van de onderliggende groepen, te staken.

Geen automatisme We keren terug naar de situatie in Colombia. Goudsmit merkte op, dat de vaak rampzalige trek van boeren naar de steden, niet mag worden beschouwd als een fataal soort automatisme dat in werking zou worden gezet door een min of meer geheimzinnige zuigkracht. ,,Deze tnensen zullen huti stukje grond echt niet verlaten, wanneer ze er niet onder de meest erbarmelijke omstandigheden zouden leven. We horen altijd, dat de stad vooral aantrekkingskracht uitoefent op men.sen die misschien wel moeilijk zitten, maar het toch nog wel zo'n beetje rooien. In jeite worden ze echter weggestüïird; ze worden van het platteland afgedrukt. In de streek van het Bolivar-project zie je ze in groten getale wegtrekken". Waar komen die mensen terecht? Waarschijnlijk nergens. Wat nu enigszins duidelijk zal zijn geworden dat hulpprojecten waarbij ook Nederland betrokken is, van weinig betekenis zijn voor de onderste lagen van de Colombiaanse bevolking, moet over de inspanningen van Nederlandse industrieën in dat land een verhaal worden verteld dat niet optimistischer kan klinken. Ook hier slechts één voorbeeld en zpker niet het slechts denkbare. In het dorp Girardota staat een kunstvezelfabriek van Enka. Ongeveer 1100 Colombiaanse arbeiders vinden er werk onder omstandigheden die gemeten naar Colombiaanse maatstaven gunstig zijn te noemen. De kans dat in de loop van de tijd grotere groepen zouden kunnen profiteren van de geboden werkgelegenheid, is gezien de aard van het bedrijf echter nihil. Elfhonderd arbeiders is beter dan niets, zo zou men kunnen redeneren. De bedrijven gaan nog wat verder. Hun aanwezigheid zou ook elders werkgelegenheid scheppen, zo wordt in die kringen vaak gezegd. Het Colombia-team slaagde er niet in, dergelijke claims ,,hard" te maken. Volgens de ene directeur verschafte het bedrijf indirect werk aan een aantal arbeiders dat tweemaal zo groot was als het aantal dat feitelijk in het bedrijf werkte, een andere directeur dacht, dat dit aantal zesmaal zo hoog

moest worden geschat. Bij Enka werd met het argument van indirecte werkgelegenheid gewezen naar Monómeros, een bedrijf waarin wordt deelgenomen door de Staatsmijnen en dat grondstoffen levert voor kunstvezels en Monómeros wees op het feit, dat zij de textiel-industrie van Enka mogelijk maakte. Dat was dus dubbel op. In geen van beide bedrijven echter, werd eraan herinnerd dat in Colombia vroeger een textiel-industrie werkte die uit kleine bedrijven bestond, vrijwel uitsluitend natuurlijke vezels verwerkte en die nu nagenoeg geheel is verdwenen. Er was geen duidelijkheid te krijgen.

Evenwicht Over de elflronderd man die bij Enka werk gevonden hebben, bestonden dus twijfels: was hun aantal tenminste in evenwicht met de werkgelegenheid die was verloren gegaan? In elk geval kon wel worden gezegd, dat het soort werk dat in een technisch geavanceerd, kapitaal-intensief bedrijf als Enka moest worden gedaan in geen enkel opzicht correspondeerde met het opleidingsniveau van het gros der Colombianen. Om in het bedrijf te kunnen werken, werd tenminste twee jaar ambachtsschool gevraagd of drie jaar ervaring in een soortgelijk bedrijf (80 procent'van de Colombianen maakte de lagere school niet af; het uitval-percentage bij de voortgezette opleidingen ligt nog eens rond de 80). Het leek meer dan duidelijk dat de groep arbeiders bij Enka behoorde tot een „top" die elders gemakkelijk aan de slag zou kunnen komen. Het feit ligt er, dat bedrijven onderling ,, vechten" om deze groep aan zich te kunnen binden. Het belang van Enka was, gezien de aard van het bedrijf, geld te steken in de opleiding van een relatief kleine groep en niet om te streven om een zo groot mogelijk aantal Colombianen aan werk te helpen (in groter verband speelde zich hetzelfde af. Een reus als Enka — en nog wel een solide, buitenlandse - zoog een onevenredig grote portie Colombiaans kapitaal naar zich toe. En wat in Enka werd geïnvesteerd, ging niét naar kleinere, meer arbeidsintensieve en waarschijnlijk zwakkere Colombiaanse bedrijfjes). De .,anderen" waren er wel degelijk. De vestiging van Enka oefende een geweldige

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1975 - pagina 323

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's