GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1975 - pagina 127

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1975 - pagina 127

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

in onze bedrijfslevenideologie. Ik ben het met Theobald eens dat het recht op onderhoud, op het verschuldigde inkomen, absoluut onvervreemdbaar moet zijn. Niet alleen de ijverige deelnemers aan een consentive zullen het krijgen, maar ook de thuis rondlummelende luilakken, de prostituees en de gevangenzittende misdadigers (uiteraard met aftrek van logieskosten). Kwant sprak eens de overtuiging uit dat wij jonge mensen moeten leren zinvol bezig te zijn zonder het 'moeten' van de arbeid. 'Wy zullen moeten afleren, het 'sociale zijn' van een mens zo te verbinden met de functie in het arbeidsbestel als wij dit thans doen.' Ik denk dat Kwant gelijk heeft. Een vrije maatschappij zullen we niet bereiken als de fundamentele waarden ervan niet via de opvoeding een authentiek bestanddeel van onze cultuur worden. 2. Ook in een ander opzicht zijn wij als samenleving nog sociaal onvolwassen. Er bestaan nog steeds zeer sterke weerstanden tegen het opgeven van eigen voorrechten ten behoeve van het behoud van de aarde en haar totale bevolking. Het Kaïnswoord: 'Ben ik mijn broeders hoeder' wordt nog te vaak gehoord met betrekking tot verre volkeren en zelfs in praktische politiek vertaald. Er is meer ergernis over de ongebreidelde procreativiteit van de arme volken dan over het gebrek aan sociale creativiteit van de eigen samenleving. Het zal nog meer tot een ieder en vooral de jeugd moeten doordringen dat ontwikkelingshulp geen filantropie is, maar het doen wedervaren van een fundamenteel recht aan hen die, om wat voor reden dan ook, geen kans zien zelf hun levensonderhoud voldoende te garanderen. Ik heb hoop dat dit besef zal groeien, naarmate leden van onze samenleving zich meer wereldburger gaan voelen. 3. Er zijn nog steeds grote verschillen in inkomens in onze samenleving. Weliswaar is er een tendens tot nivellering die geëffectueerd wordt in de voortdurende verhoging van het wettelijk vastgestelde minimuminkomen enerzijds en de progressieve belasttinghefflng anderzijds, maar ook de netto-inkomens liggen nogal ver uiteen. De tendens tot nivellering wordt overigens lang niet door ieder toegejuicht. Er zal niet weinig weerstand bestaan tegen de gedachte van en voor ieder in principe gelijk verschuldigd inkomen. Nu is het wel duidelijk dat veel van de thans bevoorrechten - waartoe de schrijver zichzelf rekent - in grote moeilijkheden zouden geraken, als hij in zeer korte tijd van hun huidige inkomen de sprong zouden moeten maken naar het gemiddelde verschuldigde inkomen. Globaal genomen zal een groot percentage van deze bevoorrechten een belangrijke bydrage leveren aan het goed doen functioneren van onze samenleving. Een epidemie van ernstige financiële problemen binnen deze groep zal ongetwijfeld een bedreiging vormen voor welvaart en welzijn van de hele samenleving.

Er zal op zijn minst een voldoende ruime overgangsperiode moeten zijn, waarin de thans bevoorrechten de kans krijgen orde op zaken te stellen. Theobald zoekt voor dit probleem een oplossing door aan hen die op deze wijze in de knoei zouden komen, boven het verschuldigd inkomen, een toegewezen besteding toe te kennen. 4. Eerder wees ik er reeds op dat de waardering voor het bedrijfsleven in onze samenleving pseudo-religieuze trekken vertoont. Het is voor niet weinigen schijnbaar onmogelijk in te zien dat de leuze 'van het bedrijfsleven moeten we het hebben' berust op een gebrekkige analyse van de voorwaarden, waaraan een moderne samenleving moet voldoen opdat het bedrijfsleven überhaupt kan functioneren. Wat zou er van de agrarische, industriële en andere bedrijvigheid terechtkomen zonder onderwijs, sociale verzekeringen, gezondheidszorg enz.? Ontmythologisering van het bedrijfsleven zal wel een der voorwaarden moeten zijn voor de ontwikkeling van een vrije maatschappij. Het is te hopen dat de marketives van de toekomst zich dan ook van wat meer volwassen 'reclame' zullen bedienen. 5. Tenslotte moet ik nog wijzen op de in brede kringen aangehangen opvatting, dat mensen alleen bereid zullen zijn tot een bepaalde inspanning als zij daarvoor geldelijk beloond worden. In de kringen van mijn beroepsgenoten - de artsen - leeft deze overtuiging zelfs zo sterk dat zij als argument wordt aan-

gevoerd tegen een dienstverband voor artsen. (Het valt mij op dat artsen, wanneer zij zelf in dienstverband zijn gaan werken - bijvoorbeeld als sociaal geneeskundige - dit argument blijven hanteren. Dit wijst m.i. op het ideologische karakter ervan). Als een groep, die zichzelf nogal hoogacht, reeds dit oordeel heeft over de eigen groepsgenoten, welk oordeel zal men dan wel hebben over allen die vanuit het groepsvooroordeel minder hoge opvattingen hebben over plicht en verantwoordelijkheid? Het zijn overigens niet alleen de artsen die zo denken over het belang van de geldelijke beloning. Op grote schaal zijn wij geneigd om de werkwilligheid van onze medemens te wantrouwen. Wij vrezen dat velen in een vrije maatschappij lekker lui thuis zullen blijven. Wij zijn wat dit betreft in het algemeen nog niet veel verder dan Luttenberg die in 1841 schreef: 'En deze ledigheid en de daarmee gepaard gaande wangedragingen worden hier en daar vermeerderd en gevoed door de gemakkelijkheid, waarmee lieden in de kracht hunner jaren onderstand kunnen verkrijgen zonder te arbeiden.' Wij zullen meer oog moeten krijgen voor de vele vormen van niet geldelijke beloning om van de overwaardige ideeën over de financiële prikkel voor de arbeid te genezen. Maar dat zal meteen betekenen dat wij tal van huidige arbeidssituaties zullen afkeuren, omdat zij deze niet-geldelijke beloning (=voldoening) in het geheel niet kunnen verschaffen.'

37

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1975 - pagina 127

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's