GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1977 - pagina 375

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1977 - pagina 375

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

magazine 21 worden, waaraan ooic particuliere instellingen en dus de katholieken onderworpen zouden zijn/ Immers dat zou betekenen dat het opvoedingsrecht van de kerk ondergeschikt wordt gemaakt aan dat van de zuiver burgerlijke samenleving of aan dat van de staat". Minister Donker van Justitie verzekert verschillende malen dat kinderbescherming primair een taak is van het particulier initiatief en dat de overheid slechts dan de uitvoering in handen mag, maar dan ook moet nemen wanneer het particulier initiatief tekort schiet. De minister volgt de voorstellen van de commissieLamers niet. Wel voert hij een aantal reorganisaties door, die de Voogdijraden moeten omvormen tot de huidige Raden voor de Kinderbescherming. Er zal in het vervolg onderscheid gemaakt worden tussen „het college" van de Raad, net als de oude Voogdijraden, samengesteld uit personen met belangstelling voor de kinderbescherming en verantwoordelijk voor het beleid; daarnaast is er „het bureau" dat is bemand met personeel (meest maatschappelijke werkers) in dienst van het ministerie van justitie en dat uitvoert.

in 't gedrang Maar bestaat er dan geen gevaar dat het bureau het particulier initiatief gaat overheersen? zo wordt vanuit de Eerste Kamer gevraagd. De minister is daar niet zo bang voor. „De niet-ambtelijke leden van de raad, voor een deel zelfs in zekere zin vertegenwoordigers van particuliere instellingen, (zullen) er uiteraard aan meewerken dat het werk van de particuliere organisaties niet in het gedrang komt". Die vraag blijkt overigens zo gek nog niet te zijn. Mr. Doek noemt het tamelijk recente geval van een katholieke voogdij-vereniging, die van een Raad geen kinderen meer kreeg toegewezen. „Binnen een jaar of vijf was een bedrijf dat de zorg had over vierhonderd kinderen en dat tien maatschappelijk werkers in dienst had, praktisch gehalveerd en dat gaat nog steeds door. De enige verklaring die nog te achterhalen is, zou kunnen zijn dat r.k. instellingen lange tijd alle katholieke kinderen, waarmee de Raad te maken kreeg voor zich claimden. Op een gegeven moment ging deze instelling zich openstellen ook voor niet-katholieke kinderen. Kennelijk heeft de Raad daaruit de conclusie getrokken, dat in het vervolg alle katholieke kinderen naar andere instellingen konden worden verwezen. Bedenkelijk is vooral, dat het bestuur van zo'n katholieke organisatie, waarvan mag worden verwacht, dat ze is vertegenwoordigd in het college van de Raad kennelijk geen voet aan de grond krijgt en dat ook de minister van justitie kennelijk niet kan aandringen op een evenwichtiger verdeling van het aantal kinderen over de instellingen die in zo'n arrondissement werken".

Tweeslachtigheid blijft Wanneer in '56 de reorganisatie z'n beslag heeft gekregen is het tweeslachtige karakter dat de Voogdijraden kenmerkte, onverkort overgegaan naar de Raden voor de Kinderbescherming: de Raad blijft een orgaan van het openbaar gezag, dat maatregelen moet voorbereiden en tegelijk is er invloed van het particulier initiatief. De Raad-

en niet de minister - zal de ambtenaren van het bureau vertellen wat ze moeten doen en hoe: de minister is verantwoordelijk voor de centrale leiding van de Raden. Al te veel kan en mag die centrale leiding echter niet voorstellen, omdat anders het levensbeschouwelijke en particuliere element niet voldoende tot z'n recht zou komen. In de praktijk heeft het college van de Raad nog altijd de formele verantwoordelijkheid voor alles wat er in de Raad gebeurt. Het onderzoek wordt allang niet meer door de leden van het college zelf gedaan maar door maatschappelijk werkers van het bureau (ambtenaren van justitie). Ook de rapporten van de maatschappelijk werkers komen het college niet onder ogen (een enkel héél moeilijk of controversieel geval uitgezonderd). De maatschappelijk werkers doen die zelf af, beslissen zelf in welke gevallen er wel, in welke er niet zal worden gevraagd om een maatregel van de rechtbank. Mr. Doek tot VU-magazine: „Het college van de Raad kan zich bezighouden met hele globale beleidslijnen maar het gros van de gevallen uit de dagelijkse praktijk gaat hem voorbij. Hij kan z'n verantwoordelijkheid dan ook niet waarmaken. Erger is, dat de controlerende effecten die van een echte verantwoordelijkheid uitgaan, ontbreken. Ook is het niet zo, dat de colleges zodanige verbindingen hebben met particuliere organisaties, dat wanneer een van deze organisaties klachten heeft over het bureau van een Raad, men bij het college komt. Daarbij kun je je nog afvragen of het college het eerst aangewezen lichaam zou moeten zijn om klachten in ontvangst te nemen voor zaken die onderzijn verantwoordelijkheidzijn gebeurd, en of de vakkrachten die al werkende de feitelijke gang van zaken, zeg maar: het dagelijks beleid, „maken", op- of aanmerkingen van een toch ver verwijderd college zullen pikken.

Doelstelling-discussie Om de zaak nog wat gecompliceerder te maken, zijn de aan de Raden voor de Kinderbescherming verbonden maatschappelijk werkers sinds enige tijd gewikkeld in een doelstellingen-discussie. Wat in deze discussie vooral opvalt is de geheimzinnigheid waarmee ze wordt gevoerd. Mr. Doek betreurt die geheimzinnigheid. Taak en plaats van de Raad voor de Kinderbescherming zijn geen zaken die alleen de medewerkers van de Raden raken. „Derhalve meen ik de geheimzinnigheid rond de doelstellingen niet alleen te moeten betreuren, maar ook te veroordelen." (kort nadat mr. Doek zijn kritiek had laten horen, werd één der discussie-rapporten aan de openbaarheid prijsgegeven). De discussie heeft vooral te maken met de aloude onduidelijkheid: zijn we hulpverleners, of zijn we een orgaan van openbaar gezag met Openbaar Ministerie-achtige bevoegdheden? Het zal geen verbazing wekken, dat de aan de Raad verbonden maatschappelijkwerkerszich het liefst geheel zouden willen toeleggen op de hulpverlening (en dan vooral de zgn. „outreaching" hulpverlening, d.w.z. dat niet gewacht wordt op een vraag om hulp van een cliënt, maar dat de hulpverleners zelf de initiatieven nemen). De andere

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1977

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1977 - pagina 375

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1977

VU-Magazine | 484 Pagina's