GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1978 - pagina 316

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1978 - pagina 316

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

WJ nu^azineó sektor. Schematiserend zou men kunnen stellen, dat de industrialisatie van Nederland vanaf de jaren vijftig en culminerend in de snelle ontplooiing in de jaren zestig is overgegaan in een meer stagnerende periode gedurende de jaren zeventig en tachtig. Bovendien speelt hierbij nog een rol de zogenaamde herstrukturering van de wereldeconomie, waarbij men - naast de groeiende blokvorming - moet denken aan de opkomst van de industriële produktie in een aantal ontwikkelingslanden. In deze visie is er onmiskenbaar sprake van twijfel over de mogelijkheden van het sociaal-economische beleid. Dit temeer omdat onder economisten - reeds lang - een richting bestaat, die van mening is dat de economische groei zich in een soort van golfbeweging manifesteert, met een periode van wellicht zelfs vijftig jaren. Al erkent men dat er bedrijfstakken zijn, die in Nederland nauwelijks of géén toekomstperspektief hebben, propageert men desalniettemin een re-industrialisatie. Een variant hiervan is de opvatting dat een vernieuwde industrie moet zorgen voor extra toegevoegde waarde, die gebruikt zal moeten worden voor de financiering van de nieuw te scheppen arbeidsplaatsen in de dienstensektor. Welk beleid verdient de voorkeur? Bij de lezer is inmiddels de vraag opgekomen welk van de diverse verklaringen de beste oplossing kan bieden. De vraag stellen is echter gemakkelijker dan een antwoord geven. Ter verduidelijking van deze stelling ga ik achtereenvolgens in op een vijftal deelthema's, die hierbij van belang zijn. In de eerste plaats geldt dat de verschillende gememoreerde opvattingen wel met elkaar rivaliseren, maar elkaar niet volledig behoeven uit te sluiten. Niet alleen kunnen twee of meer theorieën tegelijkertijd van toepassing zijn op de realiteit, maar het

kan ook van jaar tot jaar verschillen. Zo zijn er bijvoorbeeld aanwijzingen dat de arbeidskostentheorie sterk aktueel was in de jaren voor 1974. terwijl met de wereldrecessie - mede een gevolg van de oliecrisis - vanaf 1975 de onderbestedingstheorie domineerde. Een oplossing zal met beide theorieën rekening moeten houden. Het spreekt vanzelf dat dit de zaak in hoge mate bemoeilijkt. In de tweede plaats wijs ik erop, dat het kennen van de oorzaak of de oorzaken van de werkloosheid in een bepaalde periode nog niet inhoudt dat hiermee ook automatisch het oplossingsrecept is gegeven. Zo kan een (te) snelle matiging van de arbeidskosten via het indirekt afremmen van de konsumptieve bestedingen zichzelf neutraliseren qua positief effekt op de werkgelegenheid. Of, om een ander voorbeeld te geven, zo kan een sterke bestedingsimpuls via een inflatoire financiering na enige tijd krachteloos of zelfs negatief blijken te zijn. In de derde plaats moet gezegd worden dat economische relaties lang niet altijd omkeerbaar zijn. Al is het zeker dat winsterosie leidt tot een afbrokkeling van de werkgelegenheid, even exakte uitspraken zijn niet mogelijk voor de redenering dat meer-winst tot meer-werk zal moeten leiden. In de vierde plaats is het van belang dat de in te schakelen beleidsinstrumenten van invloed (kunnen) zijn op andere doeleinden van het beleid (en dan meestal niet in positieve zin, zodat een extra afweging noodzakelijk is). Verder is het zo, dat ook deze beleidsinstrumenten onderhevig zijn aan een rechtstreekse positieve of negatieve waardering van burger en politicus. Indien de rol van het buitenland even buiten beschouwing mag blijven, is er tenslotte in deze opsomming nog te wijzen op het feit dat in een min of meer gedecentraliseerde volkshuishouding als de nederlandse het welslagen van het sociaal-economisch beleid in sterke mate afhangt van de instem-

ming en medewerking van de economische subjekten en hun organisaties. Het bovenstaande wil ik verdichten tot de stelling, dat in de huidige situatie de beleidsmarges slechts gering zijn, dat de omstandigheden bovendien somber en ongewis zijn en dat een snelle ommekeer niet valt te verwachten. De economisten zijn niet in staat om te zorgen voor een wonderpU of een toverdoos. Het opmerkelijke is nu dat er een grote meningsverdeeldheid bestaat over het te voeren beleid (hoewel op korte termijn de verschillen qua resultaten marginaal zullen zijn), en dat niet alleen onder economisten. Dit laatste betekent niet dat op langere termijn - bijvoorbeeld over een periode van 5 a 10 jaar - de verschillen verwaarloosbaar zullen zijn. Men moet dan ook gaan letten op de problemen zoals deze zich in de komende jaren zullen manifesteren. Enige toekomstverkenning blijkt dus noodzakelijk. Regeren is vooruitzien Het vinden van een passend beleid kan niet alleen gebaseerd worden op een analyse van verleden en heden, maar moet ook vooruitgrijpen op de ontwikkeling van de mogelijke problemen in de komende jaren. Nu kan een mens niet in die zin in de toekomst zien zoals men het heden kent. Wel is het mogelijk om bestaande tendenties te extrapoleren naar de toekomst. Beperkt men zich daarbij tot een periode van 5 a 10 jaar, dan moet de voorlopige konklusie zijn dat het werkloosheidsvraagstuk er niet gemakkelijker op wordt. Men moet verwachten dat er een sterke tendens zal zijn tot het verder oplopen van het aantal werklozen. Nog afgezien van de vraag of de huidige toestand op zichzelf genomen al gestabiliseerd is, kan men niet heen om verschijnselen zoals de te verwachten uitputting van de aardgasbel, de stijging van het aantal personen dat zich zal aanbieden op de arbeidsmarkt (zowel meer gehuwde vrouwen als demografische aanwas) en de noodzakelijke vervanging van omvangrijke en relatief arbeidsintensieve jaargangen machines in de industriële sektor. Wanneer de regering geen slagvaardig beleid gaat voeren, voorspel ik een stijging van het aantal geregistreerde werklozen tot niet minder dan een half miljoen. Ik moet eraan toevoegen - want het heeft geen zin om de lezer onwetend te houden - dat de kans op zo'n slagvaardig beleid niet zo groot is. Een belangrijk probleem is immers de

ifoto: Anefo)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1978 - pagina 316

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978

VU-Magazine | 484 Pagina's