VU Magazine 1978 - pagina 21
Wl magame 18 Wat mij achteraf opviel was hoe zo'n gesprekje vanuit een paar schertsende opmerkingen zo maar, als vanzelf, op het thema dood terecht kwam. Weliswaar had ik daar zelf aan meegewerkt door mijn opmerking ,,hoe lang denkt u nog door te gaan?", maar dat was in dit gesprek niet opzettelijk gebeurd. Die opmerking was niet meer dan een rechtstreekse reactie op het voorzetje van mevrouw Van den Drost. Bij nader inzien bleken er meer van zulke gesprekken te zijn waarin op zeer natuurlijke en daarmee haast onopvallende wijze de dood binnen de gezichtskring kwam. Ik geef nog twee voorbeelden. In de koffiekamer zat ik eens bij het echtpaar De Jager en mevrouw Pastman. Tussen de echtgenoten ontstond een schertsend kibbelpartijtje. Tenslotte verzuchtte mevrouw De Jager, quasiwanhopig: „Ja, ja, die man toch!", waarop mevrouw Pastman zei:,, Wees maar blij dat je hem nog hebt". Op een ochtend zat een groepje dames na het koffiedrinken te zonnen voor het tehuis: door wat schertsende opmerkingen was een vrolijke stemming ontstaan. Er kwam een dokter voorrijden die het tehuis binnenging om een bewoner te bezoeken. „Wie is die dokter ook al weer?", informeerde een der dames. „Ja, dat is dokter eh... Dinges", antwoordde een ander, die niet meer op de naam van de dokter kon komen. ,,Het is de dokter van mevrouw eh... Dinges", zei weer een ander, die niet op de naam van de bewoonster kon komen. „ Van mevrouw Den Draak, die dood is", merkte een vierde op. Waarna er opnieuw hilariteit ontstond onder de aanwezigen. ,,Ha, ha, dokter Dinges van mevrouw Dinges die dood is", riep iemand uit onder algemeen gelach. Het gaat in deze voorbeelden steeds om opmerkingen waarin de dood niet al te rechtstreeks aan de orde komt, maar die wel verwijzen naar het sterven van medemensen en de nadering van de eigen dood en die daardoor ook de nabijheid van de dood oproepen. Tegelijkertijd passen de gesprekken op geheel natuurlijke wijze in de situatie. Het tehuis vormt niet een achtergrond waartegen zulke gesprekken zich contrasterend aftekenen; eerder een achtergrond waarin ze op volkomen natuurlijke wijze passen en zodoende onopvallend worden. Het is heel normaal dat een vrouw van 87 jaar zich realiseert dat het snel met iemand gebeurd kan zijn. Een opmerking als die van mevrouw Pastman, waarin tegelijk verwezen wordt naar de mogelijkheid dat een bewoner binnenkort sterft en naar het verlies dat zij zelf geleden heeft, is heel gewoon in het tehuis. En ook een bewoonster die gestorven is, is in het tehuis een heel bekend gegeven. Ikzou waarschijnlijk de hier weergegeven opmerkingen ook niet als gesprekken over de dood opgemerkt hebben, wanneer niet mijn aandacht speciaal op dat thema gericht was geweest. Het is evenzeer waarschijnlijk dat bewoners zulke gesprekken niet als gesprekken over de dood signaleren: van een gedachtenwisseling is immers nauwelijks sprake. Een bewoonster, met wie ik een nogal intensief
\U1 magame 19
Het Laatste Kwartier Voor bejaarde mensen is de dood een meer nabije realiteit dan voor niet-bejaarden. In driekwart van het aantal sterfgevallen in Nederland, betreft het mensen van boven de 6 5 jaar. Toch wordt — ondanks de verhevigde belangstelling voor de problematiek van het sterven — weinig of geen aandacht besteed aan de dood van bejaarden. Men vindt het een normale zaak: „Jonge mensen kunnen, oude mensen moeten sterven." Weieven allemaal met de zekerheid van onze dood. En de huiver voor de dood behoort tot de meest algemene en fundamentele menselijke ervaringen. Voor de meesten van ons, is de dood echter een werkelijkheid in de verte. Maar er kunnen omstandigheden zijn, die het niet meer mogelijk maken de dood te zien als een verre realiteit. Eén van die omstandigheden vormt het bejaardentehuis. Mensen die een plaatsje in het bejaardentehuis betrekken weten, dat ze daarmee tevens de laatste fase van hun leven én hun ,,laatste aardse huis" betreden: „Het laatste kwartier". Onder die titel schreef Jan Matse een proefschrift, waarop hij 16 december jl. aan de V U promoveerde. Hij probeerde een beeld te scheppen van de wijze waarop de bewoners van een bejaardentehuis aan hun leven vorm geven onder de druk van de nabije eigen dood en onder de regelmatige confrontatie met de dood van anderen. Dat leven blijft leefbaar, zo blijkt, en de dood is een onopvallende aanwezige. Jan Matse Is socioloog. Betekent dit, dat hij de zoveelste socioloog is, die het zoveelste menselijke probleem ,,de wereld uit helpt"? Niets is minder waar. Matse is ook een bescheiden socioloog en hij pretendeert geenszins dat hij nu de waarheid over het teven van DE bejaarde in HET bejaardenhuis op papier heeft gezet. Hij heeft vooral willen luisteren. Luisteren naar mensen die zich in een gebied bevinden waar wij nog niet aan toe zijn. Matse (52) werkte voordat hij ging studeren, twintig jaar in het levensverzekeringsbedrijf. Daarna was hij ondermeer verbonden aan de Raad voor Sociale Arbeid, als secretaris voor het landelijk orgaan van de Gerefcymeerde Gezindte voor de Bejaardenzorg. Hij is nu als wetenschappelijke hoofdmedewerker verbonden aan het Instituut voor Sociale Geneeskunde van de Vrije Universiteit. Op basis van zijn boek en een gesprek met 'm hem, kwam dit verhaal voor V U - m a g a z i n e t o t * stand. Evenals in het boek, zijn de naam van het bejaardentehuis en de namen van de bewoners, die in dit artikel voorkomen, gef in- ^^ geerd. ,,Het Laatste Kwartier" isuitgege- mÊ ven bij Boom in Meppei en kost f 2 9 , 5 0 . ÊjM
gesprek had over de dood en haar houding daartegenover, zei dat over zulke dingen onder de bewoners niet wordt gesproken. Een gesprek als dit had ze niet eerder gehad. Intussen lijdt het geen twijfel dat ook zij wel degelijk in gewone „communicaties" over de dood betrokken is. Maar ze neemt deze blijkbaar niet waar, als praten over de dood, op de wijze waarop het gesprek met mij een gesprek over de dood was.
Vluchtigheid In de meeste gevallen dat de dood onder bewoners in het tehuis ter sprake komt, blijft het bij stereotype uitspraken, het uitwisselen van cliché's als: „heden ik, morgen g i j " , ,,'t is toch nog snel gegaan" en ,,wie zal de volgende z i j n " . Uitspraken waarmee je niet diep op de zaak ingaat en die zo'n ,,gesprek" een vluchtig karakter geven. Ze worden gebruikt als wisselgeld. Het volgende voorbeeld geeft dat vluchtige karakter goed weer. Ik stond met de heer Loman en twee andere heren met wie hij zojuist gesjoeld had, te wachten op de lift. Toen deze voorkwam bleek mevrouw Molenaar er in te staan, aan wie duidelijk te merken was dat ze gehuild had. De oorzaak van haar verdriet was het recent overlijden van haar schoonzoon, een feit waarvan de heren via een rouwadvertentie op de hoogte waren. De ontmoe-
„ B e w o n e r s van bejaardentehuizen kunnen in veel concretere vormen aan hun eigen sterven denken dan mensen buiten een t e h u i s . " ting met mevrouw Molenaar was in hoge mate onverwacht. De reactie van de heren kan het beste als „bedremmeld" weergegeven worden. In de lift betuigden ze met wat onhandige woorden hun deelneming. Het was voelbaar dat ze met de situatie niet goed raad wisten. Alles duurde maar enkele ogenblikken: twee verdiepingen hoger stapte mevrouw Molenaar uit, waarna de heer Loman de opmerking maakte: „zo'n oude man blijft voortleven en jongeren zijn zo maar weg", en mij informeerde over de omstandigheden van het ster f ge val. Die vluchtigheid vind je terug in zeer veel gesprekken waarin de dood ter sprake komt. Neem het volgende voorval. Ik kwam enkele minuten nadat het overlijden van mej Doorduyn was bekendgemaakt in de koffiekamer en ging zitten bij een groepje dames. Het gesprek ging niet over mej Doorduyn, maar via een opmerking over de drukte op het parkeerterrein gelukte het mij het gesprek erheen te leiden. Een van de dames vertelde dat er vannacht weer een bewoonster overleden was, een oude dame van 92 jaar. 't Was een lieve vrouw. Ze was volgens de spreekster in het ziekenhuis overleden, waar ze al een poosje verbleef. Even later kwam mevrouw Nol erbij, die wist te vertellen dat mej. Doorduyn juist gisteren thuisgekomen was „om te sterven". Ze had sinds enkele maanden een eigen kamer op de ziekenafdeling en was daar net zo blij mee. Ook mevrouw Nol zei, dat mej. Doorduyn zo'n lieve vrouw was en de anderen vielen haar bij. Ze was ook steeds nog zo pittig gebleven. Iemand vergeleek het sterven van mej. Doorduyn met dat van haar eigen moeder, die haar hele leven geen dokter nodig had en toen op 85-jarige leeftijd in drie dagen overleed. Mevrouw Muys merkte nog op dat mej. Doorduyn het nu misschien wel beter had, waarmee de anderen instemden: ,,Ja. ze was een gelovige vrouw, dacht ik". Toen schakelde de conversatie erop over dat er de laatste tijd weer zoveel zieken waren; op mej. Doorduyn werd niet meer teruggekomen.
Identificeren Je moet je op de cliché's, de versleten gemeenplaatsen die bewoners in hun gesprekjes over de dood gebruiken, trouwens niet te snel verkijken. Wanneer bewoners van het tehuis bij een opgebaarde dode zeggen: ,,daar kom ik ook eens te liggen", dan is daarmee niet zozeer bedoeld de algemene gedachte, die een ieder hebben kan, wanneer hij geconfronteerd wordt met een opgebaarde dode. De bewoner die een dergelijke uitspraak bezigt, lokaliseert zijn gedachte uitdruk-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978
VU-Magazine | 484 Pagina's