GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1979 - pagina 74

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1979 - pagina 74

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 ^ magazine 28

^jBezwaren tegen monopoliseren van christelijke politiek door de christelijke partijen''

komende kersverse lijsttrekker, onder de leuze ,.modern christelijk staatmanschap" voor het eerst intensief met de partijpolitiek gekonfronteerd werd. Zijlstra meent dat de A.R.-top vanaf 1956 duidelijk wilde maken ,,dat ook zonder socialisten een verantwoord sociaal beleid zou kunnen worden gevoerd". „Men wilde zich . . . losmaken van de Partij van de Arbeid" en zich inzetten voor „een christelijke politiek door een christelijk kabinet". Als een mogelijke achtergrondfaktor memoreert Zijlstra „dat het debat over het mandement van de rooms-katholieke bisschoppen (1954) in de anti-revolutionaire kring een hang naar herstel" van de vooroorlogse Coalitie had geopenbaard. Zijlstra stelt dat de afgetreden partijleider Schouten, de nieuwe partijvoorzitter Berghuis, de fraktieleden Bruins Slot, Smallenbroek en Hazenbosch en C.N.V.-voorzitter Ruppert op deze lijn zaten (p. 55-62, 68-69). E.e.a. bleek uit voorgestelde wijzigingen op de koncept-tekst van zijn eerste Deputatenrede, zijn nietunanieme verkiezing tot fraktievoorzitter tijdens de kabinetsformatie en artikelen en redevoeringen van partijvoorzitter Berghuis en Zijlstra's opvolger als fraktievoorzitter Bruins Slot. Het werd geïllustreerd door Bruins Slots uitspraak bij de val van het laatste kabinet Drees in 1958: „Dit is de gelukkigste dag van mijn leven". Deze schets van de ontwikkeling in de periode 1956-1959, die inderdaad ondersteuning vindt in de publieke uitingen van de genoemde voorlieden, vormt een noodzakelijke aanvulling op de visie dat het streven naar nauwere christen-demokratische samenwerking pas dateert vanaf de verkiezingen van 1959, toen de K.V.P.-leider Romme zag dat de drie christen-demokratische partijen hun meerderheid in de Tweede Kamer waren kwijtgeraakt. Er is in ieder geval een boeiende vóórgeschiedenis, waarin een vrijwel volledige A.R.-top streefde naar een herstel van de christelijke koalitie,

toen deze nog een potentiële meerderheid had. Daartegenover staat vast dat Romme in 1956 een kombinatie zonder socialisten een hachelijke zaak achtte, „waarvan het einde erger zou zijn dan het begin", terwijl ook Zijlstra naar een voortzetting van deze kombinatie streefde, indien redelijkerwijze mogelijk, en in ieder geval „bezwaren (had) tegen het monopoliseren van een christelijke politiek door de christelijke partijen". jy^ W ^^^ ""

Zijlstra als overgangspremier in

1959-1967: Zijlstra Dat hield overigens niet in dat Zijlstra een onvoorwaardelijk voorstander van samenwerking met de Partij van de Arbeid was. Dat bleek reeds in 1959 toen hij, nadat het laatste kabinetDrees uiteengevallen was als gevolg van de steeds moeizamer verhoudingen tussen socialisten en,,konfessionelen", en na verkiezingen waarin de V.V.D. relatiefgrote winst boekte, tot het konfessioneeel-liberale kabinet De Quay toetrad. Het bleek ook uit zijn onbegrip voor een interne aktie van leidende C.N.V.-ers in de A.R.P. (Ruppert, Hazenbosch. Van Eibergen, De Gaay Fortman en Roolvink), tegen de totstandkoming van dit kabinet. Zij vonden dat het kabinet te eenzijdig was samengesteld en dat er daardoor onvoldoende garantie was voor een christelijk-sociaal beleid. Dit vormde een eerste symptoom van de „merkwaardige ontwikkeling dat, zoals in de latere fase van de kabinettenDrees de a.r. fraktie toenadering zocht

tot de V.V.D., deze nu weer toenadering zocht tot de P.v.d.A."(80-87). Een en ander kulmineerde voorlopig in de n.a.v. de motie-Van Eibergen m.b.t. het beleid van de a.r. minister Van Aartsen inzake woningwetbouw ingediende motie (dec. 1960), die leidde tot een tussentijdse kabinetskrisis, waarmee de fraktie o.l.v. Bruins Slot zich solidariseerde. Weliswaar riep partijvoorzitter Berghuis de fraktie per radiotoespraak terug, werd de krisis door De Gaay Fortman ,,gelijmd" en werd de zaak daarna door Zijlstra en Bruins Slot ,,uitgesproken", maar de gehele gang van zaken is ongetwijfeld één van de oorzaken geweest dat Zijlstra zich in 1963, na een suksesvol ministerschap in een door de verkiezingen van dat jaar bevestigd kabinet, niet meer als lijsttrekker beschikbaar stelde, daarbij o.a. als toelichting gevend zich ,,geen homopoliticus" te achten. Nadat een door De Gaay beoogd premierschap van Zijlstra niet realiseerbaar was gebleken, koncentreerde deze zich in de periode 1963-1966 op een aantal nevenfunkties, zoals een buitengewoon hoogleraarschap aan de V.U. en het lidmaatschap van de Eerste Kamer. Inmiddels struikelde het konfessioneel-liberale kabinet-Marijnen in 1965 over het omroepbeleid en werd het vervangen door de konfessioneel-socialistische kombinatie o.l.v. Cals. Het verdient de aandacht dat de ^aanleiding tot deze koalitiewisseling betrekking had op het vraagstuk van de verhouding tussen kommercie Dr. W. Drees

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1979

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1979 - pagina 74

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1979

VU-Magazine | 484 Pagina's