GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 279

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 279

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. A. H. van Dantzig: Freud maakte een werkelijkheidsveld zichtbaar dat voor die tijd niet bekend werd verondersteld

Het zou onmogelijk zijn de theorie die eraan ten grondslag ligt, te toetsen. En in de gangbare wetenschapsopvatting is het kunnen toetsen van hypothesen een criterium voor de waarde van de theorie. Of een theorie nu wordt aanvaard of juist verworpen wordt maakt dan weinig meer uit; het ging immers om de mogelijkheid tot controle. En die is bij de psychoanalyse — zegt men — afwezig.

E

en voor de hand liggende vraag in dit verband is, of het wel zoveel zin heeft om de gangbare wetenschappelijke praktijk los te laten op iets als de psychoanalyse. Hoewel ook die wetenschapsopvatting de laatste tijd minder 'streng' wordt, valt te constateren dat de scheiding tussen de theorie en datgene wat men wil onderzoeken juist niet zo makkelijk te trekken is bij de psychoanalyse. Dat geldt overigens ook voor andere wetenschapsterreinen, zoals de literatuurwetenschap en de geschiedwetenschap. Dr. Mooij oppert zelfs de mogelijkheid de rollen eens om te draaien en de psychoanalyse te laten fungeren als aanklager die de beperktheden van bepaalde wetenschappelijke maatstaven signaleert. Is het bij voorbeeld zo dat het effect van de behandeling opgevoerd kan worden als bewijs voor de theorie? En heeft de psychoanalytische theorie ook algemeen verklarende waarde? De discussie over deze zaken werd geopend door dr. Russelman die stelde dat de psychoanalytici in een dermate gevestigde positie terecht zijn gekomen dat zij in staat zijn de bewijslast naar de tegenpartij te verschuiven. Dat is echter een onjuiste gang van zaken. Het is niet de taak van de tegenstanders te bewijzen dat de theorieën van Freud onjuist zijn, maar van de Freudianen te bewijzen dat deze juist zijn. De psychoanalytici krijgen van dr. Russelman nog tien jaar om hun gelijk te bewijzen en aan te tonen dat hun therapie nut heeft. Slagen zij

VU-MAGAZINE — JULI/AUGUSTUS 1986

daar niet in, dan mag de therapie niet in betaalde vorm worden voortgezet. Het feit dat de bewijsvoering in de huidige gang van zaken naar de tegenstander is verschoven is onwetenschappelijk. Dr. van Dantzig meende dat wanneer je deze eis aan alle wetenschap zou stellen, de helft van de universiteit wel gesloten zou kunnen worden. Wat onder de gangbare opvatting van wetenschap verstaan moet worden heeft te maken met de politieke macht binnen het wetenschappelijk bedrijf. Het enige dat je met betrekking tot de 'bewijsvoering' van de psychoanalytische theorie kunt doen is het in wederzijdse gesprekken duidelijk maken van standpunten.

Z

ijn opponent bleek zich met name geërgerd te hebben aan de momenten waarop Freud niet helemaal eerlijk was geweest. Hij kwam zelf met het voorbeeld van Anna O., die Freud samen met een collega-arts behandeld had. Uit hun verslag over de ziektegeschiedenis zou blijken dat Anna O. dank zij hun behandeling genezen was en alleen nog een korte vakantie nodig had gehad om aan te sterken. Uit een later vericht onderzoek bleek echter dat Anna O. helemaal niet op vakantie was geweest, maar lange tijd in een psychiatrische inrichting had doorgebracht omdat de symptomen geenszins verdwenen waren. Russelman zag hierin een bewijs dat Freud in zijn wetenschappelijk denken niet eerlijk was geweest. Datzelfde verwijt wordt Freud gemaakt door Jeffrey M. Masson, die is nagegaan waarom de psychiater een eerdere hypothese zomaar opgaf. In de beginjaren van zijn praktijk kwam Freud regelmatig mensen tegen die verklaarden dat zij in hun jeugd door ouders of andere familieleden seksueel waren misbruikt en voor wie dit misbruik een zodanig probleem was geworden dat zij niet meer 'normaal' konden functioneren. Freud geloofde hun verhalen

en trachtte ze zo goed mogelijk te behandelen door ze te helpen hun nare ervaringen te verwerken. Een aantal jaar later gaf hij het geloof in de verhalen van de patiënten op en verving die door het idee dat zij die ervaringen verzonnen hadden omdat ze het juist heel graag gewild hadden. En daarmee verschoof uiteraard ook de behandeling. Masson stelt echter dat Freud onder druk van zijn vakgenoten de 'verleidingshypothese' heeft moeten opgeven. Het gegeven was te schokkend om waar te kunnen zijn. De vraag is of Freud er zelf ook van overtuigd was dat het slechts fantasie was of dat hij vasthield aan zijn eerdere opvatting, maar deze voor zich hield. In dat laatste geval is er dan natuurlijk sprake van een enorm tekortschieten van de hulpverlening. En bovendien kan men zich afvragen wat er overblijft van Freuds integriteit als hij zich — tegen beter weten in — aanpast aan zijn vakgenoten. Heel navrant is dat onderzoeken van de laatste jaren wijzen op het op grote schaal voorkomen van het seksueel misbruik van kinderen: de laatste cijfers lijken het idee te bevestigen dat één op de tien a vijftien kinderen (voor 95 procent meisjes) seksueel werd of wordt misbruikt.

I

n reactie op het verhaal van Anna O. meende dr. van Dantzig dat als Freud gelogen heeft, hij loog over het resultaat en niet over de behandeling, namelijk dat bepaalde gebeurtenissen uit het leven van Anna O. gekoppeld werden aan andere zaken uit haar leven. En dat vond Van Dantzig dan ook het algemene belang van Freud: door de gerichtheid van zijn aandacht heeft hij een werkelijkheidsveld zichtbaar gemaakt dat voor die tijd niet bekend werd verondersteld. De mens werd geacht een vrije wil te hebben, maar Freud gooide dat idee aan diggelen en zocht naar het innerlijk leven van de mens wanneer men daar zonder ethische normen aandachtig naar kijkt. Bij Anna O. wist hij daarom onbegrepen verschijnselen in haar levensgeschiedenis in te passen. Een ander voorbeeld dat Van Dantzig gaf had betrekking op het begrip 'moeder'. De algemene opvatting van het begrip moeder is een positieve. Maar er zijn ook specifieke opvattingen die daarvan afwijken, al naar gelang de eigen ervaring. Als de algemene en de specifieke opvatting ("een kreng van een moeder") teveel afwijken, dan is er sprake van een symptoom. Dat is de eerste vraag die men zich moet stellen. Een vraag van een geheel andere orde is of de behandeling resultaat heeft. En dat is een vraag die misschien wel nooit beantwoord zal worden, althans niet in z'n algemeenheid. D Jeffry M. Masson, Traumatische ervaring of fantasie; Freuds rampzalige herziening van de verleidingstheorie. Van Gennep Amsterdam, 1984

253

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 279

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's