GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 226

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 226

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

haar een snoepje op de zere plek met de mededeling dat het pas opgegeten mocht worden als de zere plek geen pijn meer deed. Het werkte niet, maar toch ook weer wel.

A

Prof. dr. E. J. Ariëns

De subfaculteit farmacie van de Rijksuniversiteit te Utrecht presenteerde zich enkele weken geleden met een symposium over maatschappijgerichte ontwikkelingen in de farmaceutische wetenschappen. De subfaculteit heeft de taakverdelings- en concentratie operatie in het wetenschappelijk onderwijs goed doorstaan en daarom werd het tijd voor een positief geluid over de kwaliteit van de opleiding. De Utrechtse opleiding levert volgens eigen zeggen zeventig procent van de toekomstige apothekers — want daar komen de afgestudeerde far-

maceuten in de regel terecht. Een van de sprekers was de Nijmeegse oud-hoogleraar in de farmacologie prof. dr. E. J. Ariëns. "Als je gezond bent", zo citeerde hij een collega, "betekent dat alleen maar dat je onvoldoende medisch bent onderzocht". Aan iedereen mankeert immers wel wat, en wie denkt iets te mankeren, wil daar ook een medicijn voor. Een kind dat een knie bezeert is wel in voor een snoepje op de zere plek. Een slimme tante van prof. Ariëns had een andere methode bedacht: het kind dat zich ergens pijn gedaan had kreeg van

De anti-aanbaklaag Een béétje wetenschappelijk congres zorgt tegenwoordig voor een uitgebreide sponsoring door het bedrijfsleven. De lang verguisde relatie tussen universiteit en bedrijfsleven wordt momenteel immers alom nieuw leven ingeblazen. Zo ook op het door de subfaculteit Farmacie van de Rijksuniversiteit Utrecht georganiseerde symposium Maatschappijgerichte ontwikkelingen in de farmaceutische wetenschappen. Er waren niet alleen veel vertegenwoordigers van de farmaceutische industrie aanwezig als sprekers, het geheel werd ook gesponsord door een bankbedrijf. Zo werd het symposium uitgebreid audio-visueel verzorgd, en kregen de deelnemers een omvangrijke lunch aangeboden. Er ontbrak slechts een enkele voorziening: tot groot ongenoegen van een van de (weinige) vrouwelijke deelnemers waren er geen damestoiletten aanwezig in het organiserende bankbedrijf... Dr. J. C. Sanders, voorzitter van de Nederlandse Associatie Farmaceutische Industrie (Nefarma), vergeleek de huidige relatie tussen universiteit en bedrijfsleven bij de ontwikkeling van geneesmiddelen met een tefalpan. Tot het eind van de jaren zeventig hing er bij kontakt tussen beide sectoren al snel een sterke brandlucht. De wetenschap gedroeg zich als wetenschap met een grote W. Het bedrijfsleven werd gezien als een instelling die weliswaar zorgde voor werkgelegenheid, maar eigenlijk alleen uit was op het maken van winst. De laatste jaren neemt het bedrijfsleven volgens Sanders steeds vaker de taak van de overheid over om voor onderwijs en financiën te zorgen. De universiteiten sloten bij deze business-like aanpak aan en gingen meer op de markt letten.

204

an de VU werd onlangs dr. A. H. Mulder benoemd tot hoogleraar in de neurofarmacologie. Hij benadrukt in een gesprek met VU-magazine het onderscheid tussen farmacologie en farmacie. Farmacologie houdt zich bezig met de vraag hoe de werking van geneesmiddelen op het lichaam tot stand komt. Farmacie heeft allereerst te maken met het vervaardigen van geneesmiddelen en toedieningsvormen. Het is een aparte studierichting, met als doel de opleiding tot apotheker. Uiteraard moeten farmacie-studenten ook een gedegen kennis van de farmacologie opdoen. Voor studenten in de geneeskunde geldt hetzelfde. Onderricht in de vele soorten geneesmiddelen en hun hoofd- en bijwerkingen is van groot belang voor de toekomstige arts. De vraag naar de werking van geneesmiddelen is niet zo simpel te beantwoorden, vindt prof. Mulder: "Dat hangt af van het soort geneesmiddel. De grootste groep heeft tot doel verstoorde lichaamsfuncties te herstellen door in te grijpen op die functies. Een tweede groep bestrijdt 'ongewenste gastheren' in het lichaam, de zogenaamde infectieziekten. De geneesmiddelen helpen het lichaam van de infectie af te komen. Tot de eerste groep behoren bij voor-

Is het nu zo, vroeg Sanders zich af, dat de hulpstof geld eigenlijk de enige reden tot samenwerking is, of is sprake van een antiaanbaklaag die een soepele relatie tussen universiteit en bedrijfsleven bevordert? Dat laatste is het geval, meent de voorzitter van Nefarma: de bestendige samenwerking tussen beide is in feite de natuurlijke situatie. En hoewel fundamenteel onderzoek ("de diepste drijfveer van wetenschappelijk onderzoek") bijzonder belangrijk is en de onderzoeksvrijheid om die reden niet mag worden aangetast, is het toegepaste onderzoek van niet te onderschatten belang voor maatschappijgerichte ontwikkelingen in de farmacie. Prof dr. A. H. Mulder is van mening dat er aan samenwerking met het bedrijfsleven zowel goede als minder gewenste kanten kunnen zitten. Een goede kant is dat er zo meer geld beschikbaar kan komen voor fundamenteel onderzoek: de farmaceutische industrie onderkent ook het belang van dit — lange termijn — onderzoek. Het is echter ook mogelijk dat de industrie de universiteit slechts gebruikt om op een goedkope manier min of meer toegepast onderzoek te laten verrichten. Voor onderzoek op het gebied van nieuwe geneesmiddelen zijn universiteit en bedrijfsleven immers nauw op elkaar aangewezen. De ontwikkeling van een geneesmiddel kost 20 a 30 miljoen en duurt tien tot vijftien jaar. Omdat een aangevraagd octrooi slechts twintig jaar blijft staan, is naast het geld ook de tijd een belangrijke factor geworden. Zonder anti-aanbaklaag, en dus zonder goede samenwerking tussen beide partijen, zou er van de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen weinig terecht komen, zo suggereerde dr. Sanders. Van een door het bedrijfsleven gesponsord symposium met een zaal vol (toekomstige) apothekers had weinig anders verwacht mogen worden, n

VU-MAGAZINE — JUNI 1986

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 226

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's