GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 312

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 312

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Crystal Palace in Londen, waar in 1851 de eerste wereldtentoonstelling werd gehouden

tingen. Voorbeelden van dit overheidsingrijpen zijn: de kieswet, de provinciale wet en gemeentewet, de post- en telegraafwet van Thorbecke, onderwijswetten, regeling van examens en beroepsvereisten voor de medische stand, het oprichten van Rijksscholen, de aanleg en exploitatie van spoor- en waterwegen enz. De voornaamse voorzieningen waar de overheid gedurende de 19e eeuw, tot aan omstreeks 1870, echter niet in voorzag waren de sociale zekerheid en de kunst.

W

at waren de beweegredenen van Thorbecke om op het gebied van de kunst geen aktief beleid te volgen, terwijl juist de buitenlandse voorbeelden — Frankrijk, Engeland en België — aantoonden dat een aktieve overheidsbemoeienis door middel van subsidies en kunstonderwijs kon bijdragen tot economische vooruitgang? De Wereldtentoonstelling van 1851 te Londen bracht deze kwestie voor het eerst duidelijk onder de aandacht van de Nederlandse industriëlen, de kunstwereld en het Nederlands parlement. De Londense tentoonstelling toonde aan dat door het kunstzinnig vormgeven van industriële produkten de nijverheid van een land beter kon concurreren met die van het buitenland, en dat zowel producent als consument voor het vervaardigen en consumeren van kunstnijverheid rijp konden worden gemaakt door kunstonderwijs en esthetische vorming. Daarmee ving de rijksoverheid twee vliegen in één klap: de bevordering van de kunst en de bevordering van de materiële welvaart.

274

In zijn talrijke redevoeringen over kunst en wetenschap heeft Thorbecke er daarentegen voortdurend voor gepleit dat deze allereerst een zaak van het particulier initiatief zouden zijn. Hij betoonde zich op het gebied van kunst en wetenschap een fel tegenstander van elk "stelsel van bescherming". Verenigingen van kunstenaars en wetenschapslieden, en instellingen op die gebieden, vertegenwoordigen zijns inziens, particuliere belangen, doch niet het algemeen belang. Officiële wetenschapsbeoefening was onwenselijk. Zo weigerde Thorbecke aan afzonderlijke wetenschappelijke onderzoekingen en publicaties steun te verlenen, ook als deze werden verricht door gesubsidieerde en Rijksinstellingen als het Rijksarchief en de Koninklijke Academie van Wetenschappen. Op 5 december 1860 merkte hij dienaangaande op: "Boeken te doen schrijven is, geloof ik, geene zaak der Regering." Een herhaalde stelling van Thorbecke was dat de Nederlandse overheid in de 17e eeuw de kunst ook zelden had gesteund, en dat talent in de meeste gevallen zich ontplooit tegen de verdrukking in. Bescherming van de kunst door de overheid was achterhaald: het publiek was immers in de nieuwe tijd "de groote Maecenas". Bovendien was het gevaar van subsidies dat zij enkele individuen en instellingen zou bevoordelen ten opzichte van andere; en waar moest men de grens trekken als ook anderen voor subsidie aanklopten? Dit beleid heeft veel weg van de doelstelling kunst en wetenschap te bevorderen,

door haar vertegenwoordigers te frustreren: "De grootste ontdekkingen. Mijne Meeren, de schoonste werken, zijn, op het voorbeeld der natuur, met geringe middelen tot stand gebracht." (1853). En in het kunstdebat van 1862: "Wat is het gevolg, wanneer eene Regering zich, als willende kunst aanmoedigen — hoe zal ik het uitdrukken —annonceert? Zij zal speculatiegeest opwekken. Het zal eene carrière worden kunstenaar te zijn. Iemand die geen talent heeft, zal rekenen dat hij het bij zulke eene Regering wel beproeven kan, of hij niet een talent zal kunnen worden. Dergelijke proeven van kweeking hebben wij hier meer genomen; dat de resultaten bijzonder gunstig zijn geweest, is niet gebleken." "Hoe vele talenten hebben daaraan hunne ontwikkeling te danken gehad, dat zij zich zelve moesten helpen!" Thorbecke noemde het scheppen van voorzieningen voor kunstenaars en kunstinstellingen, als vorm van kunstbescherming, "het rijk maken van kunstenaren", het rijkmaken van musea, het verlenen van onrechtvaardige privileges.

T

egenover dit alles stelde Thorbecke dat kunst, en ook wetenschap, op "een andere wijze" beschermd dienden te worden. De vier voorstellen daartoe, die hij in 1862 aan de kamer voorlegde, waren echter niet wezenlijk "anders" dan het kunstbeleid van de rijksoverheid, zoals het van de 18e eeuw tot heden bestaat. Denken we aan "Openbaarheid en concentrering van hetgeen wij hebben" — een doel dat ook nu nog door de museumwereld en regeringen wordt on-

VU-MAGAZINE — JULI/AUGUSTUS 1986

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 312

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's