GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1993 - pagina 340

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1993 - pagina 340

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

volg is wel dat traditionele waarden, functies en taken die de universiteit van oudsher had, danig in het gedrang raken. Wat is bijvoorbeeld het gevolg van dit universitair populisme voor de academische autonomie? De vrijheid om, onafhankelijk van geldschieter of opdrachtgever, strikt belangeloos zoals het betaamt, de wetenschap te beoefenen, komt onontkoombaar in de knel als men, bijvoorbeeld leurend met de eigen capaciteiten op het gebied van voornamelijk toegepast korte-baanonderzoek, langs de deuren gaat. En wat gebeurt er met cultureel-historisch belangrijke, maar op het ogenblik minder makkelijk rendabel te maken vakgebieden (kerk- en dogmengeschiedenis, Sanskriet, reformatorische wijsbegeerte!) als de universitaire inhaligheid zich vooral begint uit te strekken naar gemakkelijk af te zetten studenten bedrijfskunde, en naar p o tentiële deelnemers aan contractonderwijs, hoger onderwijs voor ouderen en post-academische opleidingen? Precies! Vleeskroketten

30 v u MAGAZINE SEPTEMBER 1993

Naast deze, wellicht wat abstract lijkende waarden als de academische vrijheid, de eis tot streven naar grensverleggende, in plaats van uitsluitend naar onmiddellijk toepasbare inzichten, en het beheren van kostbare culturele erfenissen uit heden en verleden, behoort tot die waarden zeker ook het compromisloos streven naar kwaliteit. Met name met dit kwaliteitsstreven wordt - op last ook weer van de overheid; dat moet toegegeven - in toenemende mate de hand gelicht. Kwaliteit, in dit geval van een wetenschappelijke instelling, impliceert dat het produkt (de student, het onderzoek) keer op keer inhoudelijk beoordeeld wordt; een objectieve toetsing die onvermijdelijk ook afwijzingen met zich mee brengt; gewogen en (helaas mevrouw, meneer) te licht bevonden. In oorspronkelijk Haags, maar gretig door universitaire bestuurderen overgenomen jargon, betekent kwaliteit thans echter exact hetzelfde als wat in huiselijke kring nog kwantiteit genoemd wordt: uitgangspunt bij het bepalen van de kwaliteit van een afzonderlijke universiteit, is namelijk niet langer het inhoudelijke niveau per gerapporteerd onderzoek of afgeleverde stu-

dent, maar het aantal studenten, c.q. publikaties en onderzoeksrapporten, dat de eindstreep haalt, c.q. de weg naar buiten weet te vinden. Deze getalsmatige criteria waaraan de afzonderlijke instellingen op dit punt dienen te voldoen, worden van overheidswege nogal stringent gehanteerd. En er is dus weinig inlevingsvermogen voor nodig om in te zien, dat voor het voldoen aan die norm een versoepeling van inhoudelijke maatstaven nodig is: geef ook die domoor maar een zes, laat dat ondermaatse onderzoek gerust passeren, en creëer vooral ook zo'n leuk pretpakketje voor de jongelui die anders naar het hoger beroepsonderwijs zouden gaan, dan komt tenminste de overheidssubsidie niet in gevaar. Het aldus verhogen van omzetsnelheid (het verkorten van de studieduur) en produktiviteit (aantallen afgestudeerden, promovendi, wetenschappelijke publikaties) wordt zonder blikken of blozen verkocht als een kwaliteitsverbetering: tien machinaal gefabriceerde, voorgebakken vleeskroketten zijn lekkerder dan één handmatig vervaardigde - die gedachte. En omdat alle universiteiten zich gedwongen voelen aan deze volksverlakkerij mee te doen en met behulp van een verfijnd afwentelingssysteem (het budgettair onder druk zetten van de individuele docent/onderzoeker via het aangepast toewijzen van financiële middelen aan faculteiten, respectievelijk vakgroepen) hun werknemers op straffe van opheffing oï outplacement tot m e deplichtigheid weten te dwingen, laten de gevolgen voor hetgeen de universiteit tenslotte aflevert, zich raden: titelinflatie en wegwerponderzoek. Dat de gezamenlijke universiteiten daarvan uiteindelijk en onafwendbaar zelf de dupe zullen worden, komt in de hoofden der bestuurders en derzelven pr-adviseurs (laat staan in die van de politiek verantwoordelijken) niet op. Desondanks ligt de vraag voor de hand wie op den duur nog prijs stelt op een tot mulo-diploma gedevalueerd doctoraal-certificaat, en welke organisatie nog bereid is geld uit te geven voor een onderzoek waarin andermaal het wiel wordt uitgevonden. Maar wat heeft de bijklussende hoogleraar, die dekselshandige universitaire tweeverdiener-in-één, die tegen die tijd al wel voor zichzelf zal

zijn begonnen, nu eigenlijk te maken met al deze niveauverlagende ontwikkelingen binnen de vaderlandse universiteiten? Veel, zo niet alles. Maatschappelijk relevant Verbindende factor in beide verschijnselen is, dat zov/el de O&Wminister en de universiteitsbestuurder, als de nijvere bijverdiener, zich voor een positieve duiding van deze teloorgang beroepen op een idee dat ontstond in de linksige breinen van de studentengeneratie uit de roerige jaren zestig. Wetenschap kon en mocht niet waardevrij zijn, vonden de jongelui van toen. Wie aan zo'n vermeend belangeloze wetenschap toch vast wilde houden, droeg naar hun mening direct of indirect bij aan het voortbestaan van allerlei wantoestanden in de wereld, en op z'n minst oogkleppen. In de plaats van waardevrij beid kwam de eis, dat elke wetenschappelijke activiteit - in onderwijs dan wel in onderzoek ontplooid - voortaan 'maatschappelijk relevant' diende te zijn; dienstbaar dus aan de lijdende of onderdrukte mensheid, of aan het oplossen van welk wereldvraagstuk ook. Het vertrouwen in het oplossend vermogen van de wetenschap in dezen, is sindsdien wat gaan tanen. Niet echter bij degenen, onder wie opmerkelijk veel sociaal-democratische politici, die nu uitgerekend de ondernemende universiteit en haar dito werknemers een warm hart toedragen en beschouwen als 'maatschappelijk relevant' bij uitstek. O m als land en volk te overleven en in de toekomst aan het werk te kunnen blijven, zo luidt de redenering, is het van het allergrootst belang om de internationale concurrentie voor te blijven dan wel bij te houden. Dat kan alleen als de instellingen die zich bezighouden met wetenschap en techniek alle overbodige rimram terzijde schuiven en zich alleen nog richten op het verwerven en overdragen van direct toepasbare kennis waarmee het bedrijfsleven, als de kurk van onze nationale economie, dan zonder dralen aan de slag kan. Moeten we het feit dat de wetenschap - die vanoudsher toch ook een doel in zichzelf kreeg toebedacht er hier, als louter middel tot iets anders, wat bekaaid vanaf komt, niet voor lief nemen? Nee dus. Maar toegegeven - het klinkt mooi en heel

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1993 - pagina 340

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993

VU-Magazine | 484 Pagina's