GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 178

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 178

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

AcADEMiA

POËTICA

Hier voel ik, luistrend naar het oeroud net, een rust van eeuwen al mijn onrust sussen.

De dichter en de dode tijd

H

istorici hebben een preoccupatie met tijd; met voltooid verleden tijd om precies te zijn. Aan wat geweest is, valt niets meer te veranderen. En dat maakt de geschiedenis tot een zo dankbaar en gewillig onderzoeksobject. Geschiedenis is dode tijd, geeft weliswaar niet mee, maar spartelt ook niet tegen. Daarom zal niemand protesteren wanneer historici het verleden in dikke plakken snijden, die, eenmaal voorzien van een eenduidig etiket, aan gespecialiseerde onderzoekers als afzonderlijke valcgebieden worden uitgeserveerd: de Gouden Eeuw, de Tachtigjarige Oorlog, de Middeleeuwen, de Romeinse Tijd. Wat daarbij opvalt is dat naarmate meer tijd verstreek sinds zo'n periode ten einde liep, de plak dikker wordt: wie de jaren zestig bestudeert heeft aan tien jaar genoeg, voor het interbellum zijn er al tweemaal zoveel nodig, en bij de bestudering van de Middeleeuwen wordt zelfs op een eeuw meer of minder niet meer gekeken. Zo bezien is het werk van de historicus nogal prozaïsch, en zo heel anders dan dat van de dichter. Want:

Stel wat nog met

Tijdloos is ook de verwarring van het mensenkind dat in het gedicht 'Existentie' zoekt naar het doel van zijn aanwezigheid op aarde: Hier loopt het vreemde il<, het richt zijn voeten naar waai, naai waail Het kent de wegen niet. Alleen: het is! Het wil de aaide groeten met een herkennend nieuw en oeioud lied. 'Oeroud' en 'eeuwigheid' zijn, in al hun ongespecificeerdheid, geen woorden die een historicus graag in de mond neemt. De historicus is pas tevreden als hij er een jaartal aan kan hangen. De dichter verlangt daarentegen naar wat van alle tijden is. De dichter Schulte Nordholt gebruikte die woorden dan ook gretig; heeft zelfs een bundel 'Tijd voor eeuwigheid' als titel meegegeven. Daarin is geen plaats voor generaals die veldslagen winnen, ontdekkingsreizigers die de wereld veroveren, of vervolgden die op de brandstapel tot martelaar uitgroeien. Wandelend in het bos weet de dichter

dat de wereld andeis is, blijft in de geschiedenis ovei voor een dichter die woorden zoekt naai haimoniel

dat een mens maar een boom tussen bomen is een langzame plant in een eeuwige mist. Anders dan de historicus ziet de dichter oorzaalc noch gevolg. Het verleden is gehuld in oude duisternis waaruit geen antwoord te verwachten valt. Wat rest is pure poëzie. En dat is een mooie gedachte.

Terwijl de historicus zoekt naar wat zich als eenmalig en specifiek onderscheidt en losmaal<t uit het amorfe grijs van het verleden, speurt de dichter naar wat tijdloos, onveranderlijk en onsterfelijk is. Maar wat te doen als historicus en dichter een zijn? Dat geval doet zich voor in de persoon van Jan Willem Schulte Nordholt, kenner van de geschiedenis van de Verenigde Staten, die niet alleen als historicus maar ook als dichter bekendheid genoot. In die laatste hoedanigheid beschouwde hij zichzelf als een minor poet; een dichter van kleine verzen met kleine observaties over onderwerpen die tegen de achtergrond van de wereldgeschiedenis in het niet lijken te vallen. Of dat werkelijk zo is, valt te beoordelen aan de hand van de bundel 'Verzamelde gedichten' die onlangs, na de dood van de historicus/ dichter (hij overleed in 1994), is verschenen. Schulte Nordholt is de dichter van bovenstaande regels èn van die hieronder:

Er is geen reden dan in deze regels, geen oorzaak, geen gevolg, geen zin, dan in dit enige begin van het lied dat met gouden vleugels opstijgt uit de gewonde aarde, zoals een god die uit de grond opstaat en met een zwarte mond het hallel zingt, zoals met paarden eenmaal Elia de profeet ten hemel opgevaren is in een stormend vuur, zo drijft

Dit is het landschap - ongerept gebied. Hier voel ik, luistrend naai het oeroud riet, een rust van eeuwen al mijn onrust sussen.

een storm van taal uit het wreed zwijgen der oude duisternis het gedicht dat blijft.

In de tijdloosheid van oeroude natuur, die ongerept is en waarin de historie van de mensheid dus geen spoor heeft nagelaten, lijkt de dichter in te zien hoe betrekkelijk het rusteloos bezigzijn van zijn alter ego is. WETENSCHAP,

CULTUUR

D. PRINSEN Jan Willem Schulte Nordholt, 'Verzamelde gedichten', de Prom, f. 19,90. ei) SAMENLEVING

52

- APRIL

1996

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 178

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's