GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 514

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 514

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

ACADEMIA POËTICA

Och, 't is al jaien lang gelêên / Koud weid ze als steen I En toch nog scheen / De spiankelende zon / Op 't kindje Meen. I Maai in het teeie zieltje rees / Vooi 't eeist een vreemde levensvrees.

Dood muisje Wat bloemlezingen zo boeiend maakt is het feit dat ze vaak meer over de bloemlezer vertellen dan over degenen wier bloemen zijn geplukt. Daarom ben ik er zo verzot op. De thematisch samengestelde bundels zijn vooral als geschenk in zwang: pretgedichten voor de vrolijke Frans, drankliederen voor de depressieve alcoholicus, al dan niet verhulde homoverzen voor een verre achtemicht en een strijdbare bundel verantwoorde vrouwendichtkunst voor de jarige post-feministe. Pretentieuzer zijn uiteraard de niet-thematische bloemlezingen waarin een feitelijke schifting plaatsvindt tussen wat er volgens de samensteller toe doet in de poëzie, en wat niet. Dat zijn de bundels die zichzelf tot canon pogen te verheffen: dit zijn de bloemen, de rest is loof en kan voortaan ongelezen blijven. Bekendste voorbeeld van zo'n bloemlezing is uiteraard Gerrit Komrij's poging om de complete vaderlandse poëzieproductie vanaf de Middeleeuwen, in twee kloeke, maar handzame delen samen te brengen. Die bundels zijn verbluffend goed verkocht. En daar is niets mis mee zolang de kopers nu maar niet gaan denken dat wat er daarbuiten nog aan Nederlandstalig dichtwerk is te vinden er verder niet toe doet; daarvoor is Komrij in zijn keuze al te eigenzinnig. Ooit deed Dirk Coster een nog veel vermeteler poging de poëtische stand van zaken vast te leggen in een bloemlezing. Hij trachtte de poëzie tussen 1910 en 1924 in kaart te brengen, maar moest zich daarbij behelpen met dichterlijke producten die hij verspreid in tijdschriften, of in obscure, door dichters in eigen beheer uitgegeven bundels had aangetroffen. 'Nieuwe geluiden' gaf hij de selectie, die in '24 verscheen, als titel mee. Het was, schreef hij zelf in een breedsprakige inleiding, "een poging om het meest beloftenzware van onze poëzie af te scheiden van den eentonigen verzenstroom die van jaar tot jaar voortrolt." Het is uiteraard bijzonder interessant na te gaan wie van de door Coster beloftenzwaar geachte dichters de decennia hebben overleefd en wie later door de eentonige verzenstroom alsnog zijn meegesleurd. Nemen wij gemakshalve Komrij's bloemlezing uit de Nederlandstalige poëzie van de negentiende en de twintigste eeuw als criterium, om te bezien of Costers favorieten zich staande wisten te houden. Het resultaat van die vergelijking valt alleszins mee: 27 van de 42 toen nog jonge, beginnende dichters die Coster opnam, zijn ook in Komrij's bloemlezing (ik gebruik de eerste versie die in 1979 verscheen) terug te vinden. Dat is 64 procent. En wie daarop wil afdingen dat Komrij niet minder dan 352 dichters citeerde, en dat de kans dan wel erg groot is dat

50

WCS NOVEMBER

1996

iedereen die wel eens vers aan het papier heeft toevertrouwd aan de beurt komt, is een kniesoor. Tussen de 'blijvers' vinden we latere coryfeeën als ƒ. C. Bloem, Nijhoff, Van Ostayen, Greshoff, Slauerhoff, Marsman en Hendrik de Vries. Dichters uit de selectie van Coster die Komrij 52 jaar later links liet liggen, vallen in drie groepen uiteen: schrijvers die vanwege hun proza bekend werden en wier poëzie achter de horizon verdween (Den Doolaard en Theun de Vries bijvoorbeeld), dichters die tien jaar later het fascistenpad betraden en daardoor uit de gratie raakten [A. Kuyle en Maitien Beversluis bijvoorbeeld), èn degenen die geen enkele bel meer doen rinkelen (iemand nog wel eens gehoord van Ine van Dillen of /. Dideiiks-Thomsonl). Tot de laatste categorie behoort ook de geheimzinnige Marie van K., over wie Coster geen nadere biografische informatie - al was het maar haar volledige achternaam - verstrekt. Zij heeft het niet gehaald. Maar ik wil u haar vers 'Het doode muisje' niet onthouden: Och, 't is al jaren lang geleen Zij was nog kleen En liep tevieen En lachende DOOI 't lichte huis. De zonne scheen.... Maar plotseling zag zij daar staan Een val. Een muisje hing er aan. Geknepen door het koude staal, 't VJas dood. Zijn haartjes grijs en vaal Leken zo droef. Eén plek was kaal. Het harde staal maakte er een groef. Och, 't is al jaien lang gelêên Koud weid ze als steen En toch nog scheen De spiankelende zon Op 't kindje kleen. Maai in het teeie zieltje lees VOOI 't eeist een vreemde levensvrees.

D. Prinsen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 514

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's