GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 253

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 253

1 minuut leestijd Arcering uitzetten

Hierdoor had hij, volgens Wieland, de Verlichting onvoltooid gelaten. Niet allen dachten echter zo radicaal. Sommigen zagen wel in dat bijvoorbeeld het verschijnsel leven met de bekende natuurwetten moeilijk in overeenstemming was te brengen, ja er soms mee in tegenspraalc was. Zij stelden dat God alleen voor het allereerste begin van het leven verantwoordelijk was. Hij had, bij wijze van spreken, de aftrap verricht (God als de horlogemalcer, die de klok opwond), maar daarna had alles zich toch 'vanzelf' ontwikkeld: een mechanistische evolutie. Charles Daiwin heeft in zijn boek 'Het ontstaan der soorten' (1860) geprobeerd in te vullen hoe deze ontwikkeling kon zijn verlopen. Van nal<omelingen zouden steeds diegenen hebben overleefd, die het best aan hun leefmilieu waren aangepast. Zo zouden geleidelijk niet alleen nieuwe variëteiten, maar zelfs nieuwe soorten zijn ontstaan. Voor het ontstaan van geheel nieuwe geslachten, families of dierklassen gaf Darwin echter geen verklaring. Het Neo-Darwinisme heeft later aan de invloed van het milieu die van 'zinvolle mutaties' toegevoegd. Ook deze verklaring is een hypothese. Ik geloof niet, dat ooit een mutatie is waargenomen die zinvol genoemd kon worden. Mutaties leiden als regel tot misvormingen en (of) niet levensvatbare of onvruchtbare individuen. Ik zal proberen aan te tonen dat zowel het ontstaan van leven uit dode stof als de ontwikkeling van hogere vormen van leven met dermate complexe veranderingen gepaard gaat, dat aan een toevallig gebeuren niet te denken valt.

Shakespeare De oudste overblijfselen van levende organismen worden aangetroffen in circa 3,5 miljard jaren oude gesteentelagen. Het zijn eencellige micro-organismen die reeds een volmaal<:te functionele opbouw hebben. Ze beschikken al over een uit nucleïnezuurketens bestaand 'commandocentrum' (de genetische code) voor hun energiestofwisseling, eiwitproduktie en voortplanting. Bovendien hebben ze een omhulling, een semi-permeabele membraan, die alleen kleine moleculen doorlaat: naar binnen toe uitsluitend de exemplaren die de cel voor zijn opbouw en stofwisseling nodig heeft en naar buiten toe alleen stofwisselings-afval. sommige van deze eencellige wezens konden zelfs reeds door middel van bladgroen (chlorofyl) het zonlicht als bron van energie gebruiken (fotosynthese). De biochemicus en bacterioloog Monod noemt in zijn bekende boek 'Toeval en noodzal<;elijkheid' (1970) de bacteriecel een "extreem complexe structuur". Bij de colibacterie bijvoorbeeld bestaat de genetische code uit maar liefst 4 miljoen nucleïnezuurmoleculen! Bouw en functie van eencellige organismen zijn zó ingewikkeld, dat de hoop van sommige natuurwetenschappers zulk leven ooit in een reageerbuis te kunnen creëren als niet reëel moet worden beschouwd. Ik las ergens de volgende vergelijking: te veronderstellen dat het leven door toeval zou kunnen zijn ontstaan vereist dezelfde ongebreidelde fantasie, als te hopen een sonnet van Shakespeare te reproduceren door uit een pot willekeurige letters te nemen en deze dan naast elkaar te leggen.

WETENSCHAP,

CULTUUR

Overgangsvormen Wat pleit er tegen geleidelijke evolutie? In de eerste plaats het ontbreken van overgangsvormen. Sinds Darwin zijn theorie bekend maalcte, hebben meer dan honderdvijftig jaar lang honderden paleontologen gezocht naar overgangsvormen tussen fossielen van verwante soorten, die een ontwikkeling van de ene soort uit de andere aannemelijk zouden malcen. Ook ging men zoeken naar tussenvormen tussen twee geslachten of tussen twee families. Het resultaat van deze enorme inspanning was zeer ontnuchterend: overgangsvormen werden vrijwel nooit gevonden. Het zoeken naar overgangsvorraen gaat nog steeds door, maar zal vermoedelijk weinig of niets opleveren. Een goed voorbeeld van het bij dit soort gebeurtenissen vaalc gebezigde vereenvoudigde spraakgebruik is de beschrijving van de zogenaamde 'ontwikkeling' van amfibieën uit vissen. "De amfibieën ontwikkelden zich uit de vissen", zegt men kort en bondig. Maar er wordt vrijwel nooit bij verteld hoe fundamenteel reeds de eerste amfibieën van de vissen verschilden. Vissen zweven in het water, terwijl landdieren hun eigen gewicht moeten dragen. Dit vereist ingrijpende aanpassingen van het skelet en van banden en spieren, poten met gewrichten en een zenuwstelsel dat loopbewegingen dirigeren kan. Bovendien moeten landdieren een huid hebben die hen tegen uitdroging beschermt, een gehoororgaan dat trillingen uit de lucht kan opvangen (trommelvlies, gehoorbeentjes), ogen die geschikt zijn voor het zien boven water en een goed ontwikkelde long. Een veronderstelde tussenvorm tussen vis en amfibie, waarbij slechts een of twee van de zoeven genoemde veranderingen tot stand gekomen zouden zijn, zou voor het leven op het land onvoldoende toegerust zijn geweest en daar niet lang hebben kunnen leven. Denkt u ook eens aan de grote zeezoogdieren, zoals de walvissen. Deze zouden uit op het land levende hoefdieren zijn ontstaan, maar de verschillen in bouw en functie zijn enorm. Geen spoor van overgangsvormen! Trouwens, hoe zouden die eruit hebben gezien? Nog zonder de horizontaal geplaatste staart waarmee walvissen zeer snel kunnen dalen en stijgen? (Bij vissen - met schijnbare uitzondering van de platvissen - staat de staart verticaal). Of nog zonder de speciale geluids- en gehoorapparatuur, die het hun mogelijk maalct onder water contact met soortgenoten op te nemen? Ook hier weer: een zeer groot aantal nieuwe structuren moet tegeUjkertijd zijn gevormd. Deze overwegingen gelden echter niet alleen voor de overgang van land- naar zeedieren, of omgekeerd, maar voor vele nieuwe levensvormen die in de loop van de aardgeschiedenis optreden. Alles is er ineens, en van elk nieuw 'levens-ontwerp' zijn er dan altijd tegelijkertijd (heel toevallig...) mannetjes en vrouwtjes aanwezig! Wat in de tweede plaats pleit tegen een geleidelijke evolutie, is het feit dat soorten niet veranderen. Linnaeus noemde in de achttiende eeuw de onveranderlijkheid in het verloop van de generaties een der hoofdkenmerken van een soort. In de tweehonderd jaren die sindsdien zijn verstreken konden paleontologen deze onveranderlijkheid bevestigen. Zo bleken termieten, die in meer dan 25 miljoen jaren oude hars (barnsteen) waren geconserveerd, e) SAMENLEVING

- IUNI

1996

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 253

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's