Contra-memorie in zake het Amsterdamsch conflict - pagina 28
2G
§
7.
VERUAND MET DE SYNODALE ORGANISATIE.
Algemeeue Collegie
van 17 Juni 1870 wierd vastgesteld naar de eigen bekentenis van zijn nitvaardigers eenig recht van dwang bezat of bezit voor wie bet niet vrljwlllUj aanvaardde. In het feit dat de stemming van 17 Maart 1869. nog onder de vigeur der tweede reserve plaats greep, en plaats greep toen de Koning zijn recht niet op de Synodale
maar wel uitsluitend van deze op de Gemeente zelve overderhalve het klaar bewijs, dat het Beheer van het Kerkelijk goed te Amsterdam, voor zooverre het rust op bedoeld Gemeente-votum, niet in maar builen het kader der Synodale organisatie staat. Evenwel dient hier nog op een ander l)eweren van de Classicale Memorie de aandacht gevestigd, dat hier letterlijk worde afgedrukt. „Als stemgerechtigden traden bij de stemming van 17 Maart 1869 op", zoo houdt ze staande: organisatie,
droeg,
ligt
„zij die volgens het den l^tön Maart 1867 in werking getreden Sijnodaal Reylonent op de Benoeming van Oiidertingen en Diakenen cji de Beroeping van Predikanten tot de zoo even genoemde werk-
zaamheid bevoegd
—
verklaard Avaren, t. w. alle mann. lidmaten, der Amsterdamsche Gemeente woonden, den ouderdom van 23 jaar bereikt hadden, en ten minste één jaar geleden bij den Kerkeraad geloofsbelijdenis hadden afgelegd of op ingediende attestatie of bewijs van lidmaatschap als lidmaten der Gemeente erkend waren. Wij laten de vraag in het midden, of zulk een stemgerechtigdheid wel de grondslag van het Beheer zijn mocht, en of niet, of elk lid der Gemeente opgeroepen had moeten worden ter stembus, of het voorbeeld des Kerkeraads van 1810 behoorde gevolgd te zijn, te meer omdat het Collegie van 1869 stellig niet minder bevoegd was dan dat van 1810. Maar wij leggen enkel hierop den nadruk, dat de Kerkeraad van 1869 zich zelven en de Gemeente, óók in de zaak van hel Beheer, gebonden heeft aan de bestaande Synodale organisatie, waarvan het zoo even genoemde Reglement een hoogst gewichtig bestanddeel uitmaakt. Alzoo verkrijgen wij deze slotsom: Bij de stemming van 17 Maart 1869 werd de Kerkeraad, gelijk hij reglementair bestaat volgeus de in 1852 in werking getredene organisatie^ gemachtigd, door personen die hunne stemgerechtigdheid in bestuurszaken aan diezelfde organisatie te danken hadden, en wier stemgerechtigdheid in zake het Beheer uitsluitend daaraan door denzelfden Kerkeraad ontleend was, gemachtigd om mei het Beheer voort te gaan op de toenmaals bestaande wijze.'' die onder het ressort
De strekking van deze bewering is doorzichtig. Er wordt staande gehouden, dat de Gemeente in 1869 haar wil over het Beheer verklaard zou hebben ouder de vigeur van een Synodaal Reglement een beweerd feit, waaruit dan de gevolgtrekking wordt afgeleid, dat derhalve de thans hier ter stede geldende regeling van het Beheer op de Synodale ;
organisatie rust. Hij die deze zonderlinge bewering neerschreef, zag hierbij echter blijkbaar voorbij, dat de toen nog geldende tweede reserve zelfs de mogelijkheid hiervan uitsloot. Met name al wat „regeling" van Beheers-
zaken
betrof
had toch de Koning van de Synodale Reglementen
uitge.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1886
Abraham Kuyper Collection | 136 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1886
Abraham Kuyper Collection | 136 Pagina's