Het Calvinisme en de Kunst - pagina 13
13
de glorie in en op zijn creatuur legt, maar om van zijn creatuur deze glorie terug te ontvangen. "') God zelf geniet volzaliglijk in deze Heerlijkheid. „Zijn vermakingen/' zegt de Spreudie
met de mensclienkinderen/' '') God heeft elhuU in de Heerlijkheid, die Hijzelf schiep. ") Hij, die het oor plantte, hoort ook de harmoniën. Hij, die het oog geformeerd heeft, ziet ook de glansen. '") Ge moogt dus het Schoon niet humaniseeren, alsof het Schoon alleen voor onze menschelijke waarneming bestond en alleen door ons kon genoten worden. Eer omgekeerd geldt eerst kendicliter, „zijn
met
hier
volle
de Heerlijkheid esióT^^
die
drupte,
God
Hem
klem het Soli !'\
er
Deo
gloria, „Voor God alleen
En
de roeping van alle schepsel is juist, om de in uitstortte en er als goddelijke dauw op
terug te kaatsen.
„Laat ons vreugde bedrijven is de grondtoon in alle lied *^) des lofs. Hij heeft zijn dieren op duizend bergen, ^i) In de vlakten en op de hoogten, die eeuwenlang door geen menschenvoet betreden zijn, had Hij van den aanbeginne zijn glans op plant en dier gelegd, en in stroom en in waterval doen schitteren. En wie ooit de verrukking genoot, om op een dier met eeuwig ijs bedekte Alpentoppen de majesteit van Gods schepping te aanschouwen, beseft er met overweldigenden drang het dwaze van, om ook maar één oogenblik te wanen, dat enkel voor ons menschelijk oog deze flonkerende diamantenpracht op zijn gletschers glinsteren zou. Neen, ook het Schoone en het Heerlijke bestaat allereerst om Gods wille. Of hoe zou Hij, die er dit schoon eerst voor uitdacht en het er toen inschiep, geen zin noch oog hebben voor den afglans zijner eigen Qsióry.^ in het schepsel? Zoo moge een valsch spiritualisme oordeelen, dat om den geest het stof niet telt; zoo mag een valsch materialisme wanen, dat, in het schoon der stof verzonken, geen oog voor het schoon des geestes heeft; maar zoo oordeelt niet wie in geest en stof beide eigen dragers der goddelijke heerlijkheid ziet. Hij toch weet, dat God lust heeft aan al zijn' schepping; dat Hij, die in den hemel zit, met goddelijken humor den onschoonen waanzin van het creatuur belacht en dat „(lod alles in alle schepsel", rb tSv fv tSs-/, eens het hoogtepunt zijner glorie wordt. God zelf heerlijk in een rijk van niets dan Heerlijkheden! *-) O}) tweeërlei dient dus gelet, èn op de goddelijke kunst, die heerlijkheid schept, èn ox^ de goddelijke dèoxiu, die aan deze gescha])en heerlijkheid lust heeft. In zooverre Hij het rijk der heerlijkheid schept, noemt de Schrift Hem den Kunstenaar en
Hem
;
de heerlijkheid
geven"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888
Abraham Kuyper Collection | 88 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888
Abraham Kuyper Collection | 88 Pagina's