GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

MEER DAN GEWONE BELANGSTELLING VOOR EEN ENGELSE BISSCHOP

Abraham Kuenen over John William Colenso

40 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

My dear D r Kuenen We are very grateful for hearing your testimony to the value of my dear Husband's critical work.

Zo begint de brief die Mrs. Sarah Frances Colenso (i 816-1893) op 3 oktober 1884 schreef aan de Leidse hoogleraar Abraham Kuenen (1828-1891), één der prominentste bijbelgeleerden van zijn tijd, vooral bekend geworden om zijn theorie over het ontstaan van de Pentateuch, de eerste vijfhoeken van het Oude Testament. 1 De aanleiding tot de brief was de kennisname van een door Kuenen geschreven schets over leven en werk van haar op 20 juni 1883 overleden echtgenoot, John William Colenso (geboren op 24 januari 1814), bisschop van Natal. Mrs. Colenso noemt betreffende schets in een brief aan Mrs. Katherine Lyell:

I had a letter from Prof. Kuenen (...). He always spoke in terms of affectionate friendship of my dear Husband, and he was one who could appreciate his work. I hope you saw his pamphlet on the subject which I had had translated from the Dutch. It appeared in a little Dutch periodical (...). (27 jan. 1885).

C. Houtman, is hoogleraar Oude Testament aan de Theologische Universiteit van Kampen (Oudestraat).

Onduidelijk is welk tijdschrift bedoeld is. In de tijd dat Mrs. Colenso de brieven schreef, was in het Nederlands een uitvoerig levensbericht van de hand van Kuenen verschenen in de reeks Mannen van beteekenis in onze dagen. 3 Waarschijnlijk had Mrs. Colenso dat op het oog. 4 In de brochurereeks figureert Colenso naast grote namen als Moses Montefiore, Alphonse Daudet, Hermann Schlegel, Iwan Toergenjew, Matthew Arnold en anderen.

Het levenbericht verscheen in 1884. Dat betekent dat reeds een jaar na het overlijden in het Nederlands een eresaluut gebracht werd aan een man, die in de kerk-en politieke geschiedenis van zijn geboorteland, Engeland, en van het land, waar hij als bisschop werkzaam was, Zuid-Afrika, van zich had doen horen en wiens naam voor menigeen een omineuze klank had. Was er reden om in Nederland bijzondere aandacht aan zijn leven en werk te besteden?

Het artikel uit 1884 was niet de eerste verhandeling, waarin Kuenen de Nederlandse intelligentsia liet kennis maken met Colenso en zijn werk. Reeds in 1865 was hij in een artikel in De Gids onder de titel 'De kerkelijke beweging in Engeland' , 5 uitvoerig ingegaan op de plaats en de rol van Colenso in de toen woedende Engelse 'kerkstrijd'. En sedert 1876 had hij de lezers van De Hervorming in de rubriek 'Buitenland' regelmatig geïnformeerd over het wel en wee van de bisschop. 6 Kuenens beschrijving van leven en werk van Colenso berust voornamelijk op informatie van Colenso zelf. Colenso en Kuenen hebben elkaar in 1863 en 1864 persoonlijk ontmoet en jarenlang schriftelijk met elkaar contact onderhouden. 7

Uit de bijzondere aandacht, die Kuenen aan leven en werk van Colenso schonk, blijkt zijn waardering en bewondering voor hem. Maar boden die voldoende grond om de bisschop via De Gids te introduceren bij een breed Nederlands lezerspubliek en de herinnering aan hem vast te leggen in een via de boekhandel verkrijgbare in het Nederlands gestelde biografische schets? Anders gezegd: waren bewondering en waardering de enige drijfveren achter Kuenens publicaties over Colenso? In dit artikel zullen we een antwoord zoeken op die vragen door een analyse van Kuenens belichting van leven en werk van Colenso. Tevens stellen we de lezer in de gelegenheid met de bisschop zelfkennis te maken door het aanhalen van enkele fragmenten uit brieven van Colenso om zo een indruk te geven van het beeld van hem dat ons uit zijn brieven aan Kuenen tegemoet treedt.

Kuenen bewonderde Colenso. Voor hem was hij een mens in het bezit van 'edele vrijmoedigheid, praktischen zin, strenge regtvaardigheid, naauwkeurigheid', van 'liefde tot de waarheid, opregtheid, cordaatheid, ' 8 'een man van groote kracht en ijzeren volharding'. Van

die eigenschappen had hij blijk gegeven in zijn bekommernis om het lot van de Zulu's in Zuid-Afrika, in de kerkelijke strijd om de aard van (het gezag van) de Schrift en als beoefenaar van de bijbelwetenschap. Met name ten aanzien van de twee laatstgenoemde aspecten, die overigens ten nauwste verbonden zijn, had Kuenen een duidelijk oordeel. Van beide zullen we in dit artikel een impressie geven.

Ofschoon Colenso's naam in het bijzonder vanwege zijn betrokkenheid bij het wel en wee van de Zulu's voortleeft en om die reden in Zuid-Afrika nog steeds in ere wordt gehouden en ofschoon zijn maatschappelijke en politieke rol in 2003, honderdvijftig jaar na zijn wijding tot bisschop van Natal, aanleiding zal zijn hem in Zuid-Afrika te gedenken, 10 roeren we het als eerste genoemde aspect hieronder niettemin slechts even aan. Het speelt geen directe rol in de relatie van Kuenen met Colenso. Met het oog op een juist beeld van Colenso mag het echter niet geheel onvermeld blijven.

Als eerste bisschop van Natal was Colenso niet alleen belast met de geestelijke zorg voor de Engelsen aldaar, maar ook verantwoordelijk voor de zendingsarbeid onder de autochtone bewoners. Zijn missionaire taak nam hij uiterst serieus. Hij leerde hun taal, wijdde zich aan de vertaling van de Bijbel in Zulu en verdiepte zich in de problemen van het zendingsveld. Zo onder meer in de vraag of van bekeerde autochtonen gevergd mocht worden hun polygame leefwijze op te geven. Mede ten gevolge van zijn missionaire arbeid ontstond bij hem kritiek op gangbare theologische voorstellingen, ook met betrekking tot de Schrift. In de laatste tien jaar van zijn leven reikte Colenso's bemoeienis met de Zulu's verder dan de geestelijke zorg voor hen. Diep geraakt door het onrecht de Zulu's aangedaan door het koloniale gouvernement en het gewelddadige militaire optreden tegen hen, bepleitte Colenso hun zaak tot bij de regering in Londen toe. Het maakte hem tot een gehaat mens onder zijn landgenoten in Zuid-Afrika.

Maar laten we de draad van ons artikel opnemen en onze aandacht wijden aan Colenso als theoloog en bijbelgeleerde. We laten onze beschrijving van hem in die kwaliteiten voorafgaan door een schets van de situatie, waarin Colenso verkeerde op het moment dat hij en Kuenen met elkaar in contact kwamen en een levenslange vriendschap ontstond.

Beschuldigd van heterodoxie

In mei 1862 arriveerde Colenso met zijn gezin in Engeland na een verblijf van zeven jaar in Natal. De mare een heterodox theoloog te zijn was hem al vooruitgegaan. In 1861 had zijn commentaar op

Paulus' brief aan de Romeinen het licht gezien. 11 Daarin had hij het dogma van de verzoening gekritiseerd en zich gekant tegen de voorstelling van de eeuwige straf die de onbekeerden ten deel zou vallen. Ook het bericht dat hij een uiterst kritisch geschrift over de Pentateuch in portefeuille had, was hem vooruitgesneld. Colenso arriveerde in zijn moederland op een moment dat de Kerk van Engeland in rep en roer was naar aanleiding van de in 1860 gepubliceerde bundel Essays andReviews, bedoeld om het Britse publiek te informeren omtrent de nieuwste ontwikkelingen in het contemporaine denken en de wetenschapsbeoefening op diverse terreinen van onderzoek. Tegen twee van de zeven essayisten was in december 1861 een kerkelijk proces aangespannen vanwege het uitdragen van opvattingen die in strijd werden geacht met de leerstellingen van de Kerk. Het betrof Rowland Williams, die een bijdrage had geleverd over de Duitse bijbelgeleerde C.J.J. Bunsen, 12 en Henry Briston Wilson, een vriend en geestverwant van Colenso, 13 die in zijn opstel 14 een pleidooi had geleverd voor een vrijere omgang door de geestelijkheid van de Nationale Kerk met onder meer de kerkelijke leer aangaande de inspiratie van de Bijbel. De aanklachten leidden, na een voorlopig oordeel op 25 juni 1862, waarbij slechts een gering deel ervan als rechtmatig erkend was, tot een veroordeling door de kerkelijke rechtbank (the Court of Arches) op 15 december 1862.

Op het moment dat Colenso in een eerste studie de resultaten van zijn analyse van de Pentateuch publiceerde (29 oktober 1862), 15 speelde de zaak nog volop met als gevolg dat zijn boek leidde tot een storm van protesten en aan hysterie grenzende reacties. In het bijzonder het feit dat hij zich als bisschop zonder enige terughoudendheid aan Schriftkritiek schuldig maakte en zo kerk en geloof van binnenuit ondermijnde, werd hem ten zeerste kwalijk genomen. Na de verschijning van deel 11 van Pentateuch and Joshua in januari 1863 werd door de overgrote meerderheid van zijn collega's, de Engelse bisschoppen, zelfs druk op hem uitgeoefend om zijn ambt neer te leggen. Colenso, zich bewust van de consequenties van de afloop van de zaak van de essayisten, ' 6 volgde die met meer dan bijzondere aandacht. Dat gold ook voor de beroepsprocedure die zij tegen het kerkelijke vonnis hadden aangespannen bij de koningin, die de zaak had toevertrouwd aan de rechterlijke commissie (Judicial Committee) van Hare Majesteits Bijzondere Raad (Privy Council).

Tijdens het beroep raakte hij zelf ook verwikkeld in een kerkelijk proces, niet in Engeland, maar in Zuid-Afrika, waar hij als bisschop was gewijd. Vanwege tegen hem op basis van zijn commentaar op de Romeinen en de eerste twee delen van Pentateuch and Joshua inge-

brachte beschuldigingen van onrechtzinnigheid opende de bisschop van Kaapstad, Robert Gray, die in Zuid-Afrika de positie van metropolitaan innam, een proces tegen Colenso, dat in november en december 1863 gevoerd werd en leidde tot zijn veroordeling (16 december), gevolgd door zijn afzetting op 16 april 1864. Colenso verbleef tijdens het proces te Londen en liet zich in Kaapstad vertegenwoordigen. In de tijd dat Colenso zijn vonnis vernam kwam het vonnis af in de zaak van Williams and Wilson (8 februari 1864). Zij werden vrijgesproken. Die afloop stemde Colenso hoopvol ten aanzien van zijn eigen positie. Het recht om als bisschop denkbeelden als de zijne te huldigen achtte hij nu gelegitimeerd. Zo blijkt uit een brief die hij op 9 februari 1864, een dag na het vonnis, aan Kuenen schreef.

That decision [de uitspraak van the Privy Council in de zaak van Essays and Reviews] was given yesterday, & I am glad to say that, under all the circumstances of the case, it may be regarded as a complete and decisive triumph on the side of liberty & truth. I send you a copy of it (...). They [the judges] have reversed altogether the professions of the 'Court of Arches', & therefore, in all the points of accusation the Prosecutors have been defeated. (...). It wil be obvious to you that several of the points, here decided, completely cover me in my controversy with Capetown. The Bp. of Capetown, in short, is now directly at issue with the High English Courts on several questions. 17

De rechtmatigheid van het proces te Kaapstad werd door Colenso in een beroep op de koningin betwist. Het was een spannende tijd, waarin de toekomst onzeker was. Colenso rekende erop dat de beslissing in zijn zaak nog in 1864 zou vallen, zodat hij in elk geval na het kerstfeest van dat jaar weer naar Zuid-Afrika zou kunnen terugkeren (2 sept. en 1 okt. 1864). Pas in december 1864 vond echter de behandeling van zijn zaak plaats. De uitspraak liet op zich wachten. In een brief van 3 februari 1865 verwoordde Colenso zijn gevoelens:

We are still kept in suspense by the deliberate movements of the Law (...) but all the future lies in darkness at present before me. I literally know not what a week may bring forth. The 'case' was heard at full length-two eminent lawyers on both sides speaking (...) in the early part of December (...). You shall hear when I know the result - by which my own future (...) must be guided. I may go out to Natal in a few weeks. I may challenge Bp. Gray to bring me now lawfully before the Queen. I may

resign, & have to begin life anew - all will depend on the tenor of their judgement - & on the form it takes, even if (as all seem to expect) it should be generally in my favour.

Zolang zijn zaak bij the Judicial Committee of the Privy Council diende en Colenso niet naar Zuid-Afrika kon terugkeren, weerde hij zich op uiteenlopende wijze. Tegenstanders werden van repliek gediend. O.a. schreef Colenso een vlugschrift 18 tegen bisschop Gray (2 sept. en 1 okt. 1864). En passant werd commentaar geleverd op het offensief van de tegenpartij: op advies van de' Speaker' van de House of Commons was het initatief genomen tot de voorbereiding van een doorlopende commentaar op Oude en Nieuwe Testament (The Speaker's Commentary), ' 9 om tegenwicht tegen de vrijzinnige denkbeelden te bieden. Colenso had weinig vertrouwen in het project. De beste kandidaat voor de uitleg van de Pentateuch, prof. Harold Browne van Cambridge, 20 typeerde hij als 'being an honest man' en 'of course thoroughly imbued with the traditionary views, & as I believe, knowing at present very little indeed about the subject which he has undertaken' (2 sept. 1864). Het plan om het gehele werk met als doelstelling volledige informatie te verstrekken over alle moeilijke punten in de Bijbel in achttien maanden te voltooien en nog wel door mensen die twee a driejaar geleden nog geen flauwe notie hadden van wat moderne bijbelwetenschap inhoudt achtte hij volstrekt belachelijk (1 okt. 1864).

Ook met voortgaande studie van het Oude Testament beoogde Colenso zijn positie te versterken. Achtereenvolgens werden de delen in en iv van zijn Pentateuch and Joshua voor publicatie (1863) gereed gemaakt. Naar zijn mening leverden zij een bijdrage aan de volledige overwinning op de traditionele Schriftbeschouwing die tot dan toe in Engeland heersend was (17 nov. T863 en 9 febr. 1864). Een grote studie van Kuenen 21 werd uit het Nederlands vertaald met de bedoeling dat kennisname daarvan zijn zaak zou steunen. Na de publicatie van Pentateuch and Joshua iv achtte Colenso het wat de uitgave van eigen werk betreft wij s om even pas op de plaats te maken en voorlopig af te zien van publicatie van deel v van Pentateuch and Joshua om al te grote weerstand te voorkomen. 22 Hij wilde er echter niet volledig het zwijgen toe doen. Door het Engelse volk te confronteren met de aan zijn visie verwante opvattingen van Kuenen meende hij op indirecte wijze zijn positie te kunnen versterken (2 sept. 1864). 23 De vertaling was bedoeld als een afscheidsgeschenk voor het Engelse volk bij het vertrek naar Zuid-Afrika. Uiteindelijk gaf Colenso deel v van Pentateuch and Joshua de bestemming van

'parting present' (16 juli 1865) met als toegift de rijkelijk geannoteerde vertaling van een klein werk 24 van Henricus Oort (16 juli 1865). 25 Colenso won op 20 maart 1865 zijn zaak. In een brief van 21 maart 1865 laat hij dat aan Kuenen weten.

The decision was given yesterday. I copy the last words which contain the substance of it. 'Their Lordships therefore will humbly report to Her Majesty their judgement & opinion that the proceedings taken by the Bishop of Capetown and the judgement or sentence pronounced by him against the Bishop of Natal, are null & void in law'.

Op 15 augustus keert Colenso, na een juridisch gevecht ('another fighf [13 april 1865]) over zijn inkomsten, 26 naar zijn diocees terug. Hij werd daar evenwel niet met open armen ontvangen. Bisschop Gray, die tot de hoogkerkelijke richting behoorde en wie inmenging van de overheid in kerkelijke aangelegenheden een doorn in het oog was, had de uitkomst van Colenso's beroep op de kroon niet afgewacht en de kerk van Zuid-Afrika geëmancipeerd. De door Gray gecreëerde situatie verzwakte de positie van Colenso en leidde tot een scheuring in de kerk van Natal en tot de aanwezigheid van twee bisschoppelijke zetels aldaar naast elkaar, die van de bisschop van Maritzburg 27 als bisschop van de Kerk van Zuid-Afrika, en die van de bisschop van Natal, Colenso, als 'Queen's bishop' van de Kerk van Engeland. Na Colenso's dood werd zijn zetel niet meer bezet.

Kuenens oordeel over Colenso 's rol in de kerkstrijd

Kuenen had grote bewondering voorColenso's kerkelijke opstelling. In de terugblik op Colenso's leven prijst hij hem om de wijze, waarop hij frank en vrij tegen de heersende inzichten in zijn kritische bijbelbeschouwing tot uitdrukking had gebracht. In zijn onverzettelijkheid en liefde voor de waarheid vergelijkt Kuenen hem met Luther op de Rijksdag te Worms, die zozeer overtuigd was van de plicht te moeten spreken dat hij niet kon zwij gen en er al evenmin toe kon besluiten zij n overtuiging in verhulde of in zo min mogelijk aanstotelijke vorm uit te spreken. 28 Voor Kuenen was Colenso een echte 'hervormer' en een rechtgeaard protestant. De argumentatie daarvoor draagt hij aan in het artikel in De Gids, dat uiteenvalt in twee delen: (a) Een beschrijving van de inhoud van de bijdrage van H.B. Wilson aan de bundel Essays and Reviews, van diens verdediging in de tegen hem aangespannen zaak, 29 alsmede Kuenens evaluatie van één en ander; (b) Een beschrijving van de verwikkelingen rondom Colenso en diens publicaties,

alsmede Kuenens evaluatie daarvan. Het eerste deel is bepalend voor het verstaan van het tweede.

Kuenen viel Wilson bij in diens opvatting dat de orthodoxie, wanneer zij zich beroept op het belijden van de kerk, feitelijk haar eigen opvattingen en Schriftbeschouwing tot maatstaf heeft gemaakt. Zij identificeert ze met de leer der kerk, zonder te verdisconteren dat de belijdenis der kerk in een concrete historische situatie is ontstaan en zonder zich ervan bewust te zijn, hoezeer het orthodoxe standpunt door eigentijdse wij sgerige en theologische opvattingen, die onder de noemer 'supranaturalisme' gebracht moeten worden, beïnvloed is. Wat de uitdrukking van het geloof betreft, staat de orthodoxie dichter bij de hervormers dan de moderne partij, maar de laatste handelt meer in hun geest en naar hun voorbeeld, 'wanneer zij hare godsdienstige overtuiging tracht uit te spreken inde taal en volgens de behoeften van den tegenwoordigen tijd'. De hervormers waren mensen die de moed hadden te breken met de overlevering. Kortom, niet de orthodoxen, maar de modernen zijn de ware erfgenamen van de reformatoren. De strijd in de Engelse kerk was er een 'tusschen gezag en vrijheid; tusschen het Protestantsche beginsel van vrij onderzoek en den Roomschen Index.' 30 Door Colenso is de strijd om het behoud van het erfgoed van het protestantisme voorbeeldig gestreden. Hij is de grote voorvechter 'van het beginsel van/ree trade, d.i. van vrije discussie en kritiek'. Hij behoort tot 'de kloeke mannen [van de partij van den vooruitgang], die de moeiten van den strijd gedragen hebben'. 31

Kuenen eindigde zijn artikel van 1865 met de conclusie dat' de partij van den vooruitgang' in de strijd om haar recht van bestaan de overwinning heeft behaald. In zijn terugblik van 1884 merkte hij op dat Colenso zich ten aanzien van 'de vatbaarheid der Kerk voor hervorming naar de behoeften des tijds' vergist heeft. 32 In zijn correspondentie met Kuenen was de bisschop daarover aanvankelijk tamelijk optimistisch gestemd. De ondertekening van een petitie door ongeveer 10.000 geestelijken tegen de vrij spraak van Rowland Williams en Henry Briston Williams 33 werd door Colenso geïnterpreteerd als een signaal dat de conservatieve partij zich uiterst onbehaaglijk voelde onder de gegeven omstandigheden (2 sept. 1864). Blijkens een brief van 25 juni 1863 rekende hij op de overwinning: 'I share entirely in the confident hope expressed by yourself that it [the truth] will ultimately prevail, & obtain a triumphant victory even over such long-established & deeply-rooted prejudices, as still (I am sorry to say) abound in England.' Blijkens een brief van 14 oktober 1863 had hij stille hoop dat die al spoedig behaald zou worden: 'The storm is lulled just now in England: but I expect it will break out in a final gust of fury upon the publication of this Part [Part iv of the

Pentateuch and Joshua] which touches the vital questions of Calvinistic teaching the Fall, the Evil Spirit, & I hope that it may be the last burst of a gale which will bring us into port.'

Later moest de bisschop tot zijn teleurstelling vaststellen dat een zegetocht van het modernisme was uitgebleven. Hij beklaagde zich over de geringe aandacht voor zijn boeken (20 jan. 1870) en over de nog steeds beklemmende atmosfeer in de Kerk van Engeland (24 dec. 1871). In een brief van 25 juli 1973 legde hij Kuenenuit dat vanwege de toestand, waarin de theologie in Engeland verkeerde, geen van zijn beide zonen, zeer tot zijn spijt, hun keuze op de theologie als studierichting hadden kunnen laten vallen en uitte hij zich pessimistisch over de toekomst van de Engelse kerk:

Nothing would have gratified us more than if they could conscientiously have devoted themselves to the clerical office, and we could have conscientiously wished them to do so. But the miserable state of theological feeling in England is sufficiently evidenced by the Bible Commentary put forth under the patronage of the Archbishops and Bishops, as well as by the determination not to get rid of the Athanasian Creed as one of our standards, and a number of other exhibitions of strict orthodoxy, which make one almost despair of the future of the Church of England - at least during my own lifetime.

Dat nam niet weg dat Kuenen in zijn terugblik kon constateren dat er in twintig jaar veel veranderd was in de Engelse kerk: 'De critiek heeft nu burgerrecht verkregen, terwijl zij vroeger als een spruit van den Booze werd buitengesloten. Men worstelt nog tegen het aannemen van hare resultaten (...). Maar men ontkent niet, dat de vroeger heerschende bijbelbeschouwing wijziging behoeft en dat de Kerk rekening moet houden met de vorderingen der wetenschap.' 34 Kuenen achtte die verandering voor een groot deel de vrucht van Colenso's publicitaire werkzaamheid, in het bijzonder van de invloed van diens Pentateuch and Joshua. Hij roemde in dat verband de toon van Colenso's geschriften: 'Altijd ernstig en waardig; nooit bitter, ook niet tegenover hen, die hem smadelijk hadden bejegend; doortastend en onvervaard, maar toch waar het pas gaf gemoedelijk en stichtelijk.' 35 Zijn opmerking over de waardige wijze, waarmee Colenso zijn opvattingen verdedigde, leidde Kuenen in met de zin: 'Afgezien van zijne bijdragen tot oplossing van hangende vragen, (...)'. Met dit voorbehoud zijn we gekomen bij Kuenens oordeel over Colenso als wetenschapsbeoefenaar. Dat is minder lovend.

Kuenens oordeel over Colenso als bijbelgeleerde

In 1884 stelde Kuenen dat uit het oogpunt van de wetenschap op Colenso's Pentateuch and Joshua kritiek geleverd moet worden: 'Er is geen eenheid in. Soms is hij boven mate sceptisch en gaat hij in het ontkennen veel te ver; dan weder is hij ultra-behoudend. Men stuit nu en dan op willekeurige stellingen, of verbaast zich over de gemakkelijkheid, waarmede de schrijver zich door anderen op het sleeptouw laat nemen.' 36

Het veronderstelde scepticisme is door Colenso in één van zijn brieven aangeroerd. In een brief van 25 juli 1873 schrijft hij:

You called me once 'a great sceptic' because I would not believe in the historie reality of Joshua. I am afraid that you will think me a greater one when I say that I see no ground whatever for believing in the historical existence of Moses. But so it is. 37

Colenso's beoordeling van The Speaker's Commentary 38 had in Kuenens ogen in zoverre nut dat erdoor wordt aangetoond dat 'de tegenpartij ' krachteloos is, maar bekoord heeft het werk hem duidelijk niet: 'Men kan twijfelen, of er velen zijn geweest, die het van het begin tot het einde hebben nagegaan: het was, het kon ook niet anders zijn dan eene vermoeiende discussie.' 39 Met betrekking tot Colenso's commentaar op de brief aan de Romeinen merkte Kuenen op: 'Het is soms meer dan twijfelachtig, of in dat boek de meening van den Apostel Paulus juist wordt teruggegeven.' Aan Colenso's goede intentie twijfelt hij echter niet: 'Maar het is altijd en overal blijkbaar, dat de schrijver hart heeft voor de heidenen en in zijn denken, gelijk in zijn doen en laten, beheerscht wordt door de oprechte begeerte om hen te verstaan en om hen op te heffen uit de onkunde en de ondeugden, waarin ze verzonken zijn.' 40 Voor Kuenen voldeed de commentaar niet aan de strenge eisen van de wetenschap. 41

Kuenens oordeel over Colenso als wetenschapsbeoefenaar viel in 1884 zuiniger uit dan twintig jaar eerder. Dat zal daarmee samenhangen dat in 1865 Colenso's Pentateuch and Joshua nog maar ten dele verschenen was en Kuenen toen vooral onder de indruk was van deel 1 uit 1862, waarin Colenso zich nog niet in positieve zin over de wording van de Pentateuch had uitgesproken, maar uitsluitend en uitputtend, aan de hand van een zeer gedetailleerde bewijsvoering, het onhistorische karakter van de Pentateuch in het licht had gesteld en aandacht had gevraagd voor het immorele karakter van bepaalde gedeelten, waaronder de voorschriften met betrekking tot de slaven (Ex. 21:20, 21) 42 Afgaande op de 'Preface' van deel 1, is het werk

vanuit de missionaire praktijk ontstaan. Colenso vertelt daar hoe hij tot zijn uiteenzetting is gekomen door kritische vragen van een Zulubekeerling, die hem assisteerde bij zijn vertaling van de Bijbel in Zulu. Het was liefde voor de waarheid die hem had gebracht tot de presentatie van alle overdrijvingen en tegenstrijdigheden in de tekst, met als consequentie een grondige afrekening met de gangbare opvatting van de letterlijke inspiratie van de Bijbel.

Over deel i sprak Kuenen, aanknopend bij zijn opmerkingen uit 1865, 43 ook in 1884 lovend. Hij verdedigde het tegen de aantijging dat Colenso daarin niets nieuws aan het licht heeft gebracht, 44 door te benadrukken dat de gegevens die Colenso te berde bracht in 1862 zo goed als vergeten waren en door de toonaangevende bijbelgeleerden van die tijd al te zeer veronachtzaamd waren. 45 Kuenen zal bij die opmerking in het bijzonder aan zichzelf gedacht hebben. In 1865 merkte hij naar aanleiding van deel 1 op: Wat mij zeiven aangaat, ik erken gaarne door hem opmerkzaam te zij n gemaakt op bezwaren, die ik vroeger niet of niet genoeg had geteld. ' 46 In 1870 zette hij uiteen hoe Colenso's deel 1 van grote invloed is geweest op zijn theorievorming met betrekking tot het ontstaan van de Pentateuch:47 op grond van het door Colenso aangetoonde onhistorische karakter van de verhalende gedeelten van de zogenaamde 'Grundschrift' concludeerde Kuenen dat zij van jonge datum zijn; in samenhang met de acceptatie van de door Karl Heinrich Graf bepleite jonge datum van de priesterlijk-rituele voorschriften in de Pentateuch, 48 verdedigde Kuenen vervolgens de these dat de 'Grundschrift' (het later als Priestercodex [P] aangeduide werk) de jongste oorkonde van de Pentateuch is 49

In 1884 noemde Kuenen de invloed die Colenso op zijn opvatting heeft uitgeoefend niet met zoveel woorden. Wel maakte hij opmerkingen, die gelezen kunnen worden als een verklaring van het feit dat Colenso zich niet gewonnen heeft gegeven voor het standpunt van Kuenen. Kuenen stelde vast dat Colenso als bijbelcriticus autodidact was en zo blootstond aan dwalingen die hij in een goede school zou hebben leren vermijden, terwijl hij bovendien aanvankelijk al te snel van stapel was gelopen. Vóór de publicatie van deel 1 had hij al veel resultaten van onderzoek op papier gezet, die hij in volgende delen zou publiceren. Met betrekking daartoe merkt Kuenen op: 'Ook ten aanzien van deze had hij zich dus toen reeds eene eigene meening gevormd, waarvan hij zich later niet meer kon losmaken, en dat hoewel zij tegen de critiek niet bestand was en aan de eenheid en wetenschappelijke waarde van zijn werk afbreuk moest doen.' 50

Het is duidelijk. Kuenen achtte zijn theorie, die later door toedoen van in het bijzonder Julius Wellhausen toonaangevend is geworden,

wetenschappelijk superieur. 5 ' In het oog moet echter wel worden gehouden dat in de periode 1865-1884 de kwestie van het ontstaan van de Pentateuch en in het bijzonder de vraag van de ouderdom van de later met het siglum P aangeduide stof volop in discussie was. 52 Ook in de brieven van Colenso aan Kuenen vanaf 1866 komt het punt herhaaldelijk aan de orde. 53 Het vormt zelfs het thema van het laatste schriftelijke bericht van Colenso aan Kuenen uit het jaar 1883:

To Prof. Kuenen My Dear Friend I am quite satisfied that the Elohistic Narrative is the earliest layer of the Priestly Document, but I see reason to think that it may yet be earlier than D or even J, 54 though I doubt if I can print any more critical matters. Very truly Yours, J.W. Natal

Het bericht is niet geschreven op briefpapier, maar op een blad uit een zakboekje van een Nederlander of althans een man van Nederlandse oorsprong, een bekende van Colenso, 55 die op reis naar Europa een zondag in Pietermaritzburg overbleef 'en den door mij diep vereerden Bisschop hoorde prediken'. Na afloop van de dienst bezocht Colenso hem in het hotel en vroeg zijn gastheer zijn groet aan Kuenen over te brengen, meteen boodschap betreffende zijn gewijzigde inzichten op oudtestamentisch gebied. Op voorstel van de gastheer noteerde Colenso toen zelf, op zondag 11 febr. 1883, bovenstaande tekst. Om uiteenlopende redenen bereikte die Kuenen pas in 1886 en wel dankzij Miss Harriette Colenso, Colenso's oudste dochter, die bij de betrokkene had geïnformeerd naar de reactie van Kuenen op het bericht en hem het volgende had geschreven:

I was very sorry not to see you last time you returned from Europe through Natal for I wanted to hear from you of your visit to Professor Kuenen, what he said to the Bishop's little message to him written in your pocket-book: and indeed anything which he or any of the Bishop's friends in Holland said about my dear father. I write now to ask what became of your pocket-book, because I should very much like to possess a copy of it, (it was the last bit of biblical criticism that he did) and to ask you if you will kindly lent me any of the Bishops letters to you which you may possess, because we hope to bring out in the course of this year some account of his life, taken as far as possible from his own letters.

Tot besluit

We keren terug naar het begin van dit artikel. Zoals gebleken is, rekende Kuenen Colenso niet tot de werkelijk grote geleerden. Was het dan louter uit bewondering voor het kloeke optreden van de bisschop dat Kuenen al in 1865 heel uitvoerig inging op diens rol in de Engelse kerkstrijd en in het tegen hem in Zuid-Afrika aangespannen proces? Naar het zich laat aanzien, had Kuenen met zijn artikel in De Gids en later met zijn biografische schets meer op het oog dan de Nederlandse intelligentsia te informeren omtrent een stukje eigentijdse Engelse en Zuid-Afrikaanse kerkgeschiedenis. Klaarblijkelijk ging het hem er om zijn landgenoten door zijn uiteenzetting duidelijk te maken dat in tegenstelling tot wat van de zijde der orthodoxie beweerd werd, niet de orthodoxie, maar het modernisme de ware erfgenaam van de Reformatie is. 'En nog worden er gevonden, die niet toegeven, dat de orthodoxie van heden eene andere is dan die van gisteren en eergisteren!', zo verzuchtte hij. 56 Daarbij had hij zonder twijfel ook landgenoten voor ogen.

De hardnekkigheid waarmee in weerwil van de opkomst van de moderne bijbelwetenschap traditionele en behoudende interpretaties aanhang behielden en nieuwe verdedigers vonden, verbijsterde Kuenen niet alleen, maar verontrustte hem ook. Klaarblijkelijk onderkende hij daarin een bedreiging voor de zege van het modernisme. In elk geval negeerde hij studies uit orthodoxe hoek niet, maar kon hij daartegen fel van leer trekken. Zo schreef hij in 1856 een vernietigende recensie over het eerste deel van de Christologie 57 van J.J. van Oosterzee (1817-1882), die Van Oosterzee, diep gekrenkt als hij was, beantwoordde in een naschrift in het in 1857 gepubliceerde tweede deel van zijn Christologie. Kuenen greep het naschrift aan om de verdenking dat hij het persoonlijk op de auteur gemunt had weg te nemen en om hem als wetenschapsbeoefenaar nog eens genadeloos af te straffen. 58 In zijn dupliek schrijft hij over Van Oosterzee o.a. 'Zijne onmiskenbare talenten bewonder ik opregt. Maar, noch zijn geloof aan de Godheid zijns Heeren, noch ook zijn meesterschap over taal en vorm geeft hem eenige de minste aanspraak op toegevendheid, wanneer hij een boek schrijft over een onderwerp, waarin hij vreemdelingis; wanneer hij in zulk een boek verouderde en lang wederlegde dwalingen verdedigt; wanneer hij, eindelijk, de gevoelens zijner tegenpartij, in plaats van ze te wederleggen, in de oogen der goede gemeente brandmerkt als ongeloof.' (p. 179) Zelfs schuwde Kuenen een pathetische toon niet. Zich direct tot Van Oosterzee richtend liet hij zich verleiden tot de volgende uitspraken: 'Het ontbreekt u geenszins aan scherpzinnigheid; ook niet, althans niet in de eerste plaats,

aan kennis: veelmin aan de gave om uit te drukken wat gij bedoelt; ook niet aan waarheidsliefde, maar wel aan waarheidszin (...). In uw onderzoek zijt gij niet vrij; het resultaat, waartoe het leiden moet, staat reeds vooruit bij u vast; daarop is uw oog gevestigd (...); nu is uw oog niet langer eenvoudig en dus ook uw oordeel verduisterd. Welligt behaagt het Gode, nog in dit leven in u dien Christus te openbaren, die, in plaats van banden aan te leggen, in waarheid vrij maakt. Dan zult gij kunnen oordelen of ik de waarheid gesproken heb.' (pp. 210-11)

In zijn dupliek noemde Kuenen de naam van de oudtestamenticus Franz Delitzsch (1813 - 1890) als 'een zijner [Van Oosterzee's] geloovige zegsmannen' en typeerde hij hem als '1'enfant terrible der orthodoxie' (p. 197), omdat Delitzsch, ofschoon overtuigd Lutheraan, niettemin, geleerd, scherpzinnig en eerlijk als hij was, bereid was binnen de bijbelwetenschap bestaande traditionele opvattingen vaarwel te zeggen. Voor Kuenen was Delitzsch het soort geleerde aan wie Van Oosterzee zich had moeten spiegelen.

Ten aanzien van Delitzsch betrachtte Kuenen welwillendheid. Dezelfde welwillendheid waarin hij in de loop der jaren al die geleerden heeft willen laten delen, die met behoud van het traditionele standpunt van de B ijbel als Woord van God van openheid ten opzichte van het historisch-kritisch bijbelonderzoek blijk gaven. 59 Bijtend daarentegen was Kuenens toon ten aanzien van hen die de nieuwere inzichten van de orthodoxe voormannnen negeerden en traditionele opvattingen niet slechts koesterden, maar die zelfs nog verder uitwerkten. Hun studies beschouwde Kuenen als een bedreiging voor het modernisme en de historisch-kritische bijbelwetenschap, zoals blijkt uit zijn oordeel over een op het Oude Testament gebaseerde christologische studie van de Kohlbruggiaan Eduard Böhl (1836-1903), 60 neergelegd in een recensie, 61 die hij in ongeveer dezelfde tijd heeft geschreven als het artikel in 1865 in De Gids verschenen. Böhls exegese werd door Kuenen weggehoond. Böhl beperkte zich, aldus Kuenen, niet 'tot eenvoudige reproductie van de orthodoxe, Protestantsche uitlegging der Messiaansche psalmen. Hij onderscheidt zich van hare coryphaeën door - het moet wel worden uitgesproken - eene zeer ongezonde mystiek, die hem in allerlei droomerijen doet vervallen, waarvan de vroegere uitleggers zich geheel vrij hielden (...); eene exegese, voor welke alle dingen mogelijk zijn, paart zich hier aan eene theosophie, die ons doet duizelen.' (p. 209) Böhls uitleg vervulde Kuenen met afgrijzen: 'Noch de schrijvers van het Oude, noch die van het N. Testament zijn verantwoordelijk te stellen voor den onzin, die Dr. Böhl op hunnen naam verkondigt.' (p. 224) Maar ook had hij medelijden met de schrijver 'die , in spijt van al zijne moeite, in een

boek van zóó grooten omvang, nagenoeg niets heeft gezegd dat eenig wezenlijk of blij vend belang heeft'. (237) Böhls exegese was volgens Kuenen op louter vooroordelen gebaseerd. Dat is hem noodlottig geworden: 'Zoo heeft hij ten slotte de gave der onderscheiding tusschen waar en onwaar, tusschen diepzinnigheid en valsch vernuft geheel verloren en draagt nu, met het grootste zelfvertrouwen, denkbeelden voor, die niet door ons alleen, maar ook door zijne geestverwanten als waanzinnig zullen worden verworpen. Is de exegeet niet vrij, dan baat hem zijne kennis niets, ja dan brengt hem welligt juist zijne geleerdheid tot razernij.' (p. 237)

De breedvoerigheid van de bespreking van Böhls studie motiveerde Kuenen onder meer met de opmerking dat, hoe vreemd dat ook mocht schijnen, exegese van het soort van Böhl in Duitsland niet zeldzaam was en zelfs bij vele jongere theologen instemming en navolging vond. Zo achtte hij het niet onmogelijk dat zulke uitleg ook in Nederland zou aanslaan: 'wat niet is, zou kunnen worden; de supranaturalistische opvatting van het O. Testament, op het terrein van kalm en nuchter onderzoek der feiten aan het wijken gebragt, zou ook onderons zich in de armen der mystiek kunnen werpen.' (p. 210-11). Kuenen koos voor de aanval als de beste verdediging en presenteerde zijn bespreking tevens expliciet als een analyse van de ook in Nederland nog aangehangen theologische uitgangspunten: 'zelfs eene beschouwing als die van Dr. Böhl, hoe excentriek ook, is eene bijdrage tot kennis en waardering der beginselen, waarvan hij met vele andere, ook vaderlandsche theologen uitgaat: kan het niet uit dit oogpunt zijne nuttigheid hebben, haar te beschrijven en hare onjuistheid in het licht te stellen? ' (p. 211)

Doel van de recensie was derhalve de supranaturalistische theologie de wind uit de zeilen te nemen door de ontmaskering van haar uitgangspunten en haar wijze van bijbeluitleg. Zo fungeerde de recensie als een wapen in de strijd van het modernisme tegen de orthodoxie. Qua doelstelling, het demasqué van het orthodoxe standpunt ten faveure van het modernistische, stemmen de bespreking van Böhls studie uit 1864 en het artikel in De Gids van 1865 aldus overeen. Ook het artikel uit 1865 diende ertoe de juistheid van het standpunt der moderne theologie voor het voetlicht te brengen. Om kort te gaan, het artikel van 1865 was een wapen in de Nederlandse richtingenstrijd en de beschrijving van het optreden van Colenso meer dan de schets van het optreden van een moedig man: het strekte ten voorbeeld. Ja, in Colenso's drang de waarheid onverhuld aan het licht te brengen, herkende Kuenen zijn eigen streven. Voor hem was Colenso een wapenbroeder.


1. Zie C. Houtman, Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, iv (Kampen, 1998), 270-4.

2. W. Rees, Colenso Letters from Natal (Pietermaritzburg, 1958), 391. De Colenso Letters bevatten brieven van Mrs. Colenso, geschreven tussen 1865 en 1893.

3. Met de ondertitel Levensschetsen en portretten bijeengebracht door Dr. E.D. Pijzei (Haarlem, 1884). Het artikel van Kuenen (verder aangehaald als MvB) staat op pp. 1-28.

4. In De Hervorming van 30 juni 1883 publiceerde Kuenen een kort levensbericht. Vanwege de typering 'pamphlet' is het niet waarschijnlijk dat Mrs. Colenso dat op het oog had.

5. De Gids 1865, deel 111, 1- 30, 185-216.

6. Jarenlang verzorgde Kuenen de berichtgeving over Engeland en Schotland. Van 1876 tot 1885 verschenen in totaal daarover van hem 84 bijdragen. In veertien ervan komt Colenso ter sprake: zeven maal in 1879 (22 febr., 22 maart, 19 april, 24 mei, 20 sept., 22 nov., 25 dec.), drie maal in 1880 (24 jan., 21 febr., 27 maart), tweemaal in 1881 (30 juli, 26 nov.), tweemaal in 1883 (30 juni, 28 juli).

7. De brieven van Colenso aan Kuenen (negenentwintig brieven en een kattebelletje) bevinden zich in de Universiteitsbibliotheek van Leiden (Dousa-afdeling BPL 3028; ze worden hier aangehaald door middel van de datum). Gegevens in de tekst die gevolgd worden door een datum tussen haken zijn ontleend aan de brief van betreffende datum. Tot de

Colensiana van de Dousaafdeling behoort ook de brief van Mrs. Colenso (zie boven). Kuenens brieven aan Colenso zijn waarschijnlijk verloren gegaan ten gevolge van een brand, die Colenso's woning te Bishopstowe in september 1884 in de as legde. Uitgebreid besteed ik aandacht aan de correspondentie en de betrekkingen tussen beide mannen in mijn bijdrage aan J.A. Draper (ed.), The Eye of the Storm: Essays on Bishop John William Colenso 150 Years after his Consecration as Bishop of Natal in 1853 (te verschijnen in 2003).

8. De Gids, 187, 190.

9. Colenso's leven en werk zijn beschreven door G.W. Cox, The Life of John William Colenso, D.D. Bishop of Natal (London, 1888); P. Hinchliff, John William Colenso Bishop of Natal (London etc., 1964); J. Guy, The Heretic: A Study of the Life of John William Colenso 1814-1883 (Johannesburg/Pietermaritzburg, 1983). Vgl. ook Rees, Letters, en zie verder F. Deist, 'John William Colenso: Biblical Scholar, ' Old Testament Essays 2 (1984), 98-132; Idem, 'Colenso, John William (1814-83), ' in: J.H. Hayes (ed.), Dictionary of Biblical Interpretation, I (Nashville, 1999), 203-4; G. Mitchell, 'A Hermeneutic of Intercultural Learning: The

Writings of John Colenso, ' Old Testament Essays 10 (1997), 449-58.

10. Onder meer door middel van de in noot 7 genoemde bundel studies.

11. St. Paul's Epistle to the Romans, Newly Translated and Explained from a Missionary Point of View (Ekukanyeni, Natal 1861; Engelse editie: Cambridge/ London, 1861). Voorde commentaar zie: Cox, Life, I, 128-70; Hinchliff, Colenso, 79-84; Guy, Heretic, 69-73.

12. 'Bunsen's Biblical Researches', 45-83. Voor het artikel zie J. Rogerson, Old Testament Criticism in the Nineteenth Century: England and Germany (London, 1984), 212-14.

13. Zie de brieven van 13 april en 14 augustus 1865, en Rees, Letters, 82, 360.

14. 'Séances historiques de Genève. The National Church', 130-86.

'15. Vanaf 1862 tot 1879 zijn te London onder de titel The Pentateuch and the Book of Joshua Critically Examined zeven delen met het resultaat van Colenso's studie van de Pentateuch verschenen. Zie voor dit opus magnum Cox, Life, 1, 481-96; Hinchliff, Colenso, 85-114; R.J. Thompson, Moses and the Law in a Century of Criticism since Graf

(Leiden, 1970), 43-4, 54-6; Guy, Heretic, 95-122, 174- 189; Rogerson, Criticism, 220-37; J-H. le Roux, A Story of Two Ways: Thirty Years of Old Testament Scholarship in South Africa (Pretoria, 1993), 91-107.

16. Zie de brieven aan zijn vriend Th. Shepstone (4 sept. 4, 1862; 1 mei 1863) in Cox, Life, 1, 232-3, 238.

17. Vgl. ook de brief aan Th. Shepstone (29 maart 1864) in Cox, Life, 1, 248-9 (zie ook p. 361).

18. Remarks upon the Recent Proceedings and Charge ofRobert Lord Bishop ofCapetown and Metropolitan (London, 1864). Een tweede brochure, niet genoemd in de brieven aan Kuenen, maar wel bekend aan hem, is A Letter to the Laity of the Diocese of Natal (London, 1864).

19. Het werk verscheen onder de officiële titel The Holy Bible, According to the Authorised Version, With an Explanatory and Critical Commentary - by Bishops and Other Clergy of the Anglican Church.

20. Browne, die bisschop van Ely werd, was een vriend van Colenso. Hij ontpopte zich echter als één der belangrijkste critici van Colenso. Zie voor hem Hinchliff, Colenso, 87, 109- 14, 164.

21. Historisch-kritisch onderzoek naar het ontstaan en de verzameling van de boeken des Ouden Verbonds (Leiden, 1861).

22. Vgl. Guy, Heretic, 146- 7-

23. De vertaling, gepubliceerd onder de titel The Pentateuch and Book of Joshua Critically Examined by Professor A. Kuenen of Leyden (London, 1865), komt ook ter sprake in volgende brieven. Onder

meer de vergoeding aan Kuenen komt aan de orde. Uiteindelijk bleef die achterwege, omdat het werk commercieel onaantrekkelijk bleek ('But it is, as you know, a book only for scholars - & I am afraid that we have hardly enough 'scholarship' in England to welcome it heartily' [3 febr. 1865]). De totale oplage bedroeg 500 exemplaren ('the circulation will be apparently so limited, that the expenses of publication may not be covered'; 'nor, to say the truth, do I expect that they will sell speedily' [13 april 1865]). Niettemin kan Colenso schrijven: 'but I am very well satisfied with the effect it has produced (...) as the fruit of my labour' (16 juli 1865).

24. De dienst der Baalim in Israël. Naar aanleiding van het geschrift van Dr. R. Dozy 'de Israëlieten te Mekka.' (Leiden, 1864). Dozy's studie was in 1864 te Haarlem verschenen. De vertaling verscheen onder de titel The Worship of Baalim in Israël. Based upon the Work of Dr. R Dozy, 'The Israelites at Mecca.' by Dr. H. Oort (London, 1865). Het origineel beslaat 55 pagina's; de vertaling, uitgebreid met aantekeningen en appendices, 94 pagina's. In een eerdere brief had Colenso 'Dozy' gekwalificeerd als 'extremely interesting'; 'but I must read him again,

before I can express a judgment about him.' (3 febr. 1865). Vgl. ook Cox, Life, 223-226. De these van Dozy dat de oude godsdienst van Arabië in oorsprong teruggaat op de godsdienst van Israël ten tijde van koning David, gaf een sterke impuls aan de godsdiensthistorische interesse bij kritische geleerden.

25. In de brief vraagt Colenso Kuenen's advies met betrekking tot de vertaling van een aantal passages. Oorts naam wordt vaker in de brieven genoemd. Hij zond publicaties van zijn hand toe aan Colenso. Zie voor Oort C. Houtman, Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, iv (Kampen, 1998), 350-3-

26. Vgl. Guy, Heretic, 150.

27. Bisschop W.K. Macrorie, door Colenso gekarakteriseerd als 'the gallant clergyman who is willing to encounter the Goliath ofNatal' (9 jan. 1869), en als degene die 'heads "the faithful".' (20 jan. 1870).

28. MvB, 11-12. Vgl. De Gids, 208. Ook Cox, Life, 1, 481-2, vergelijkt Colenso met Luther. Rees, Letters, 91, merkt op: 'Bishop Colenso believed himself to be fighting, all over again, the battle of sixteenthcentury Protestantism

against priestcraft. The two most honoured portraits at Bishopstowe were of Luther and Melanchton.' Vgl. Guy, Heretic, 144-5. In een brief van 6 dec. 1874 schrijft Colenso: '(...) & people will, I fear, begin to think that I love fighting for fighting's sake. They could not make a greater mistake.' Colenso's radicale opstelling was ongetwijfeld de reden dat diegenen in Groot-Britannië die op zichzelf sympathiek stonden ten opzichte van het literair-kritisch bijbelonderzoek zich niet aan zijn zijde schaarden. Vgl. T. Larsen, 'Bishop Colenso and His Critics: The Strange Emergence of Biblical Criticism in Victorian Britain, ' Scottish Journal of Theology 50 (1997), 433"58.

29. Door Colenso in een brief aan Th. Shepstone getypeerd als 'a most masterly document' (26 augustus 1863). Zie Cox, Life, 1, 242.

30. De Gids, 24-28; vgl. ook pp. 197, 205-6. Citaten op pp. 24, 28.

31. De Gids, citaten op pp. 196, 216. Tegenover Colenso als echte protestant laat Kuenen diens tegenspeler bisschop R. Gray van Kaapstad op ironische wijze als een echte roomskatholiek figureren: 'Gelukkige Kerk van Zuid- Afrika! Als men Dr. Gray laat begaan, dan behoudt gij

de reine leer en krijgt nog een Paus op den koop toe!' (De Gids, 213).

32. MvB, 12.

33. Vgl. Cox, Life, 1, 249.

34. MvB, 20.

35. MvB, 20.

36. MvB, 10.

37. Kuenen had een afkeer van gewaagde hypothesen. Zie C. Houtman, 'Die Wirkung der Arbeit Kuenens in den Niederlanden, ' Oudtestamentische Studiën 29 (1993), 29-48.

38. The New Bible Commentary by Bishops and Other Clergy of the Anglican Church Critically Examined, i-vi (London, 1871-1874). De commentaar is ook beoordeeld door Kuenen voor het Theologisch Tijdschrift (6 [1872], 96- 100; 7[l873], 378-86, 544-8; 8[I874], 457-6I; 9 [1875]. 567-76; 10 [1876], 498-506).

39. MvB, 19-20.

40. MvB, 8.

41. Uitvoeriger had Kuenen zich in soortgelijke zin over de commentaar uitgesproken in 1865 in De Gids, 188-9, 206. Tegen Kuenens oordeel had Colenso bezwaar gemaakt in een brief van 14 augustus 1865: 'Idon't admit that I have mistaken

St. Paul's views. I do not mean that he drew out the consequences of his principles, as I have tried to do: but I think that they are the genuine consequences of those principles.'

42. Voorbeelden bij Rogerson, Criticism, 221-3; Le Roux, Two Ways, 96-8.

43. De Gids, 190-4.

44. Kuenen noemt geen namen, maar moet het oog gehad hebben op Heinrich Georg August Ewald, die in een kritische bespreking van deel 1 betoogd had dat Colenso feitelijk de kritiek van de Engelse deïsten en Hermann Samuel Reimarus herhaalde. Vgl. Rogerson, Criticism, 8, 223, en zie verder C. Houtman, Der Pentateuch: Die Geschichte seiner Erforschung neben einer Auswertung (Kampen, 1994), 70-1, 76-8.

45. MvB, 10.

46. De Gids, 194.

47. Zie 'Critische bijdragen tot de geschiedenis van den Israëlitischen godsdienst, v. De Priesterlijke bestanddeelen van Pentateuch en Josua, ' Theologisch Tijdschrift 4 (1870), 391- 426, 487-526 (pp. 398-401).

48. Kuenen heeft Colenso attent gemaakt op Grafs Die geschichtlichen Bücher des Alten Testaments (Leipzig, 1866). Zie brieven van 27

nov. 1866; 9 jan. 1869; 20 jan. 1870.

49. Vgl. Houtman, Der Pentateuch, 101-2.

50. MvB, 11.

51. Het oordeel van T.K. Cheyne, Founders ofOld Testament Criticism (London, 1893), 196-204, is van gelijke aard als dat van Kuenen. Cheyne's schets van leven en werk van Colenso verraadt kennis van Kuenens beschrijving. Cheyne merkt o.a. op: 'he was not qualified to do thoroughly sound constructive work either in historical criticism or in theoretic theology' (p. 203); 'He is a genuine but not an eminent critic, and misses the truth on that very important point, on which Graf himself finally gave way-the unity of the laws and narratives of the Grundschriff (pp. 202-3). We laten de vraag in hoeverre dit oordeel terecht is, hier rusten. Zie voor de kwestie het in n. 7 genoemde artikel.

52. Vgl. Houtman, Pentateuch, 106.

53. Zie de brieven van 20 okt. 1870, van 14 sept. 1871, en van 1 en 22 april 1872.

54. De strekking van de opmerking is dat Colenso zijn opvatting gewijzigd heeft en de zogenaamde

aanvullingshypothese heeft opgegeven. Daarmee valt zijn opvatting echter nog niet samen met die van Kuenen. Ingrijpend zijn nog de verschillen van inzicht met betrekking tot de ouderdom van de priesterlijke verhaalstof. Dit ondanks het feit dat ook volgens Kuenen het priesterlijke werk oude elementen bevat Vgl. Houtman, Pentateuch, 103- 6.

55. Onderstaande gegevens zijn ontleend aan een te Pretoria op 18 april 1886 geschreven brief, die deel uitmaakt van de Colensiana in de Dousa-afdeling. Uit de ondertekening valt de naam van de afzender, die zichzelf in de brief beschrijft als een slachtoffer van politieke verwikkelingen, niet te reconstrueren.

56. De Gids, 27.

57. Met de ondertitel Onderzoek naar den persoon en het werk des Verlossers: Een handboek voor christenen die willen weten in wien zij gelooven (Rotterdam, 1855). De recensie verscheen onder de titel 'Christologie van het Oude Verbond' in Godgeleerde Bijdragen 30 (1856), 25-67, 128-74.

58. In Godgeleerde

Bijdragen 32 (1858), 177- 211.

59. Zie bijv. Kuenens bespreking van publicaties van o.a. J.H. Gunning, G. Wildeboer en E. König in Theologisch Tijdschrift 19 (1884), 494-6, 503-30; 21 (1887), 243-5-

60. Het werk was getiteld Zwölf messianische Psalmen: Nebst einer grundlegenden christologischen Einleitung (Basel, 1862). Voor Böhl zie W. Balke, Eduard Böhl: Hoogleraar te Wenen en schoonzoon van dr. H.F. Kohlbrugge (Zoetermeer, 2001).

61. Verschenen in Godgeleerde Bijdragen 38 (1864), 205-37.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

DNK | 89 Pagina's

MEER DAN GEWONE BELANGSTELLING VOOR EEN ENGELSE BISSCHOP

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

DNK | 89 Pagina's