GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Op ons voorlaatste Feuilleton

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op ons voorlaatste Feuilleton

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 25 April 1890.

Op ons voorlaatste Feuilleton is aanmerkittg gertó^t door de redactie van de Tijd.

We geven sinds eenigen tijd, gelijk men gemerkt zal hebben, voor Feuilleton een beknopt Martelaarsboekske. Het gewone Martelaarsboek is voor de meesten te wijdloopig, en ook te ongelijk. Daarenboven is het niet volledig.

Dit bracht ons op het denkbeeld, te beginnen met de Nedérlandsche martelaren, elke week in kort bestek iets over den persoon, het leven en sterven van één onzer martelaren te geven. Eenmaal voltooid, zal deze verzameling dan geschikt zijn voor afzonderlijke uitgave, en alzoo voorzien in een dringende behoefte.

Reeds heeft men in Engeland en elders zulke beknopte Martyrologieën uitgegeven, en deze maakten daar goeden opgang. Hetzelfde mag bij ons verwacht.

Nu maakte echter de Tijd de dubbele opmerking, én dat onze toon te anti-papistlsch, én dat onze geschiedkundige voorstelling min juist was.

Wat nu aangaat het eerste punt van aanklacht, daar doen we het zwijgen toe. Ons kwam op onze beurt de toon van de Tijd, zoodra ze over de historie van het Calvinisme kwam te spreken, vaak te anti-Calvinistisch voor.

Hierin zullen we elkander hebben te dragen. En dat te meer waar het de resumtie geldt van actestukken en gebeurtenissen uit de i6e eeuw, en waarbij dus een echo op den toon waarin men destijds sprak en schreef, niet geheel mag worden gemist. Van opzettelijke poging om te krenken of te kwetsen zijn we ons daarbij niet bewust. Althans de aanmerking door de Tijd gemaakt, op een liedeke uit die dagen, dat jife overnamen, houdt geen steek; want in dat liedeke spreken niet wij, maar lieten we den toenmaligen rijmelaar zingen.

Maar wel trekken we ons het verwijt aan, dat onze historische voorstelling onjuist zou zijn geweest.

De Tijd beweert namelijk, dat we ten onrechte de schuld van het destijds vergoten bloed op de kerk legden; overmits niet de kerk, maar de Overheid onze martelaren ter dood veroordeelde, en de kerk, quae non sitit sanguinem i) veeleer niet zelden als voorspraak tusschenbeide trad.

We aarzelen geen oogenblik aan de redactie van de Tijd te zeggen, hoe we over dit punt denken.

Formeel gesproken is het volkomen juist, dat niet de kerk, maar de Overheid, die het zwaard draagt, destijds tegen onze martelaren de doodvonnissen streek, en de executie der gevonnisten liet plaats hebben. En ook is waar dat menig Roomsch-Katholiek geestelijke destijds vaak zijn uiterste best deed, om den veroordeelde van zijn overtuiging nog af te brengen; allicht ook met de bedoeling, om hem daardoor aan den brandstapel te ontrukken. Slechts zij hierbij opgemerkt, dat in streken, waar het Overheidsgezag bij een geestelijk heer berustte, of de stand der geestelijkheid mee zeggenschap in het Overheidsbestuur had, al even weinig moderatie te bespeuren viel. Alsook dat tegenover die geestelijken, die een martelaar zochten te redden, door zijn overtuiging om te zetten, weer evenzeer anderen overstaan, die hun priesterlijken naam |door bardheid en wraakzucht hebben ontsierd.

Hiermee echter gaat de toenmalige kerk o. i, nog op verre na niet vrij uit.

Ter beoordeeling toch van de schuld der toenmalige kerk, mag niet gevraagd, wat er omging in het hart van dezen of genen geestelijke, en is het evenmin genoeg te onderzoeken, wie formeel het vonnis streek, maar dient ook onderzocht, of het beginsel, dat in^^de toenmalige Staatswetten belichaamd was, en dat tot deze doodvonnissen leidde, al dan niet voor rekening van de toenmalige kerk ligt.

En dan schijnt ons de stelling onbetwistbaar, dat de toenmalige kerk, die de volken van Europa ook staatsrechtelijk had opgevoed, metterdaad de geestelijke moeder is te achten van geheel de destijds bestaande wetgeving, die tot deze treurige doodvonnissen leidde.

Door haar verwarring en gelijkstelling van de uitwendige met de geestelijke kerk; door haar pretensie van de alleenzaligmakende kerk. te zijn; en door het hiërarchisch beweren, dat de Staat gehouden was, alle verzet tegen de kerk desnoods met geweld te onderdrukken, heefc de toenmalige kerk aan de Overheid de ver­ plichting ingeprent, om verzet tegen de kerk en haar belijdenis als des doods schuldig te doen ijken in de wet.

Omgekeerd heeft de toenmalige kerk zich nergens tegen het opkomen van dit beginsel in de Staatswet verzet; maar wel zich geleend, om telkens de rol van aanklaagster bij de Overheid te vervullen, zoodra ontdekt wierd, dat iemand tegen deze Staatswet zondigde.

Soms zelfs heeft de toenmalige kerk den eisch gesteld, dat ze ook als kerk middelen van uitwendig bedwang tegen ketters moest oefenen, en in meer dan één streek van Europa had men in of bij het bisschoppelijk paleis ook cellen voor gevangenen.

De schuld hiervan werpen we niet uitsluitend op Rome, want in de toenmalige kerk huisden zoowel onze vaderen als de stamvaderen van onze Roomsche landgenooten. En evenmin vergeten we, dat de grondfout van dit stelsel in het begin der Reformatie nog zoo weinig helder wierd ingezien, dat ook onze Confessie nog van het uitroeien der ketters als een plicht der Overheid spreekt; een plicht die te Geneve tegenover Servet in practijk is gebracht.

Maar wel houden we staande, dat het opleggen aan de Overheid van de verplichting om de ketterij uit te roeien, consequent en logisch uit het exclusief en hiërarchisch karakter van de Roomsche kerkontwikkeling voortvloeit; terwijl omgekeerd, het uitgangspunt van de Gereformeerde Belijdenis even consequent en logisch tot het loochenen van deze verplichting geleid heeft.

Al zal het dus onze toeleg blijven, om ook in deze historische stukjes billijk en rechtvaardig te zijn, toch wenschen we wel te constateeren, dat er o. i. geen twijfel over bestaat, of het beginsel van het Roomsche hiërarchisch systeem blijft wel terdege voor het destijds vergoten bloed verantwoordelijk.

i) Die naar geen bloed dorst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Op ons voorlaatste Feuilleton

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's