GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Weg met A en B!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Weg met A en B!

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te Dordrecht op de Generale Synode is dieper en duidelijker dan ooit te voren gevoeld, hoe ongerijmd in de kerk van Christus toch die jammerlijke distinctie is, die nog zel's de Zendingsdeputaten in hun rapport deed spreken van collecten voor Jeer ken A e.n collecten voor kerken B.

Wat daarvan in dit rapport stond, was zelfs formeel onjuist.

Op de lijst toch van de 700 kerken, die aan H. M. de Koningin-Regentesse is toegezonden, stond alleen in die plaatsen waar twee of meer kerkeraden waren de A ofB er achter.

In die honderden andere plaatsen waar slechts één kerkeraad is, stond er dus noch een A noch een B bij; en nu was het uiteraard hoogst informeel, dat DeputatOn desniettemin de collecten uit kerken, die noch een A noch een B voeren, toch, op eigen houtje, bij kerken A of kerken B hadden ingedeeld.

Die fout echter was alleen te wijten aan een vergissing van den penningmeester, en er is geen de minste vreeze, dat in eenig rapport ooit: soortgelijke fout zich herhalen zal.

Maar ook afgescheiden hiervan, leefde te Dordrecht zeer sterk het besef, dat die deeling, die splitsing, die onderscheiding van twee groepen in min of meer offlcieelen vorm allerellendigst werkt, en in strijd is met wat de drang der liefde en de eenheid in Christus' kerk ten eisch stelt. Zeker er bestaat verschil.

Twee kerkelijlce stroomingen, die jaren lang een eigen historie voerden, zijn gewend aan verschillende manier van leven, verschillende manier van handelen, verschillende manier zelfs van zich uit te drukken.

Over en weder heeft men herinneringen, die zeker stempel afdrukken op het heden.

In eiken kring zijn er zekere leiders en tcongevende mannen, die in den anderen kring een anderen indruk maken.

Geldelijk had men lange jaren andere connection.

Ja, tot zelfs in de huisgezinnen was men door familie-en .huwelijksbanden tot op zekere hoogte, elk in eigen kring aaneengesloten en rnin of meer afgesloten van den anderen kring.

Tot in de scholen-toe zelfs liep het verschil door.

Dat nu bij zulk een staat van zaken niet plotseling, als met een tooverslag, alle deze verschillen verdwijnen, en dat het tijd kost eer van lieverlee deze twee stengels ineen zijn gegroeid, spreekt wel vanzelf. Waar was het ooit anders.?

Hoe zou dit ook ten onzent anders mogelijk zijn?

Zelfs in plaatsen waar de ineensmelting reeds tot stand is gekomen, houdt datzelfde onderscheid nog altoos aan, en het zal nog jaren duren, eer men zeggen kan, dat alle nawerking van dit tweeërlei verleden is uitgesleten.

Maar heel lets anders is het, dit te erkennen, en het onvermijdelijke hiervan in te zien, of wel dat men stelselmatig deze tweeheid aanwakkert, bestendigt, vasten vorm laat aannemen en voedt.

En hierbij nu komt het op plichtsbetrachting aan, zoo van de kerken als van elk kind van God dat in deze kerken leeft.

Plichtsbetrachting van de kerken. Deze kerken toch hebben nogmaals op de Synode van Dordrecht duidelijk verklaard en uitgesproken, dat de toestand, gelijk die nu nog te Amsterdam en elders bestaat, zondig vcor God is. Dat tw.ee kerkeraden, ter bestendiging van vroegere gedeeldheid, in stand te houden, niet ma^.' En dat alzoo een iegelijk zich heeft op te maken, om deze 0onde weg te nemen uit ons midden.

Een ingezonden stuk in de Bazuin, dat zeer de aandacht trok, sprak onlangs van een kuiper, die zich in het hoofd had gezet, in één groot vat alles saam te vatten, en om dat vat stevige hoepels te drijven.

Nu, metterdaad dit is in een min schoon, maar toch niet onjuist beeld de groote gedachte van onzen Heiland weergegeven. Het was zijn zielsbede eer hij sterven ging: „Vader, dat ze één zijn mogen." En wie onder menschen datzelfde doel najaagt, handelt daarbij stellig niet tegen den geest van zijn Zender.

Mccht dus die bedoelde inzender, gelijk sommigen vermoedden, met dien hiiper gezinspeeld hebben op schrijver dezes, dan zij het ons vergund, die zinspeling met dankzegging te aanvaarden. Het is ons metterdaad een eere en een roem voor God, om bij de broederen bekend te staan, als die niet rusten zullen, eer alle duigen waarlijk door hechte kerkelijke banden tot een schoone eenheid, gelijk onze Heiland die afbad, zullen zijn saamgedreven.

Maar juist daarom laggen we er ook thans weer nadruk op, dat de kerken van Godswege verplicht zijn, om alles te mijden wat de tweeheid sanctioneeren zou, en geroepen zijn om alles te doen wat de wegneming der tweeheid kan bevorderen.

Stel dus, er is een kerkeraad, die als er een beroep moet gedaan, denkt of zegt: »Wij nemen in elk geval een A-man of een Bcindidaat", en niet uitsluitend vraagt: „Welk prediker zou het meest geschikt en het waarschijnlijkst te verkrijgen wezen, om Gods volk aan deze plaats te weiden met het Woord en in genade te doen opwassen", dan is het builen twijfel, dat zulk een kerkeraad verkeerd handelt.

Wat hierover in de jongste-Sa: ^^^/? ; ^ stond is dan ook volkomen juist gezegd: bij beroepen moet A en B geheel dooreengemengd, en het is ons een eere, dat tal van vroegere Nederlandsche G 'reformeerde kerkeraden dit zoo hebben begrepen.

Hetzelfde geldt natuurlijk van afvaardiging op particuliere en generale Synoden en van de Terkiezingen op deze Synoden.

Een iegelijke classe c f particuliere Synode, die bij het kiezen van afgevaardigden of deputaten, - niet eeniglijk vraagt: „Wie is voor deze zaak de meest geschikte en die er van God de gave voor ontving V' — maar vragen zou: „Is de voorgestelde man wel van A of van B.'" —zou hiermede kerkelijk zondigen.

Dit alles toch zou in den boezem der kerken de tweeërlei groepen niet saam doen groeien, maar tot partijen doen worden, met al den nasleep van complot en machinatie, die partijen op kerkelijk terrein teweegbrengen.

Of er nu kerken en kerkelijke vergaderingen zijn, waar men in deze zonde nog bevangen ligt, is hier de vraag niet; de vraag is alleen maar, of de kerken haar roeping inzien en haar zonde willen bekennen.

Laat in elk geval elke kerk, die er nog niet in viel, gewaarschuwd zijn, om, dusgenaamd uit zucht naar zelfbehoud, complot tegenover complot te stellen.

Hierop zon nooit zegen kunnen rusten. Immers ook hier geldt de regel: Wie zijn leven zal willen behouden, zal het verliezen. En wie het zal willen verliezen om Christus' wil, zal het behouden. Maar ook ligt hier een plicht der kinderen Gods.

Ze hebben op de innerlijke overleggingen van hun hart toe te zien. Ze hebben te letten op de schikkingen van hun gemoed. Ze hebben zich af te vragen, of ze de broederen, ook die andere, wel waarlijk liefhebben. Of zoo niet, hoe ze dan God kunnen liefhebben, zoo de liefde voor de broederen niet in hen is.

Ze hebben zich voor Gods oog af te vragen, of ze wel voor de eenheid van Sion bidden. Of ze hun wel een begeerlijke en begeerde zaak is. Zich er rekenschap van te geven, of ze in hun saamspreking en omgang en verkeer welzelven alle uitdrukking mijden, en bij anderen wel alle uiting tcj^engaan, die uit den boozen wortel van de tweeheid, en dus van den twist en van den nijd is.

Hun voorstelling van zaken en personen moeten ze richten naar den regel der eenheid e» niet der tweeheid.

Ze moeten die booze A en B niet telkens levendig maken, maar kopje-onder duwen.

Ja, aller streven moet het zijn, om deze booze tweeheid te kruisigen, te dooden en te begraven.

Immers, doen Gods kinderen dit niet, hoe zullen dan de onbekeerden er toe komen? Ook hieraan zal wie uit God geboren is, gekend worden.

Herlees den aanhef van i Joh. 5 raaar. En nu ons besluit. Dit kan kort zijn.

Is gescheiden leven zondig voor God, gelijk alle kerken te Dordrecht saAm hebben uitgesproken, neemt dan, mannen broeders, hoe eer hoe beter deze zonde uit uw midden weg.

Laat dan in eiken kerkeraad ernstig en dringend de vraag aan de orde worden gesteld, wat ons nog verhindert, Laat dan op elke classe onderzocht en ondervraagd worden, waarom de Gereformeerden in die en die plaats hun zondig, wijl ge chei jen, leven nog voortzetten.

Zij er geen berekening, maar plichtsbetrachting.

Niet een roepen: „Dat zal verkeerde gevolgen hebben, " Gods kind doet wel en ziet niet om.

De verborgen dingen zijn voor den Heere onzen God, voor ons, zijn raenschenkinderen, de geopenbaarde,

In Dordrecht heeft men elkander leeren verstaan, heeft men gevoeld waar het heen moet, heeft Christus zelf liefde voor de broederen in de haften uitgestort.

Laat dan van Dordrecht uit een heilig roepen door heel het land gaan, om aan alle plaatsen A en B in Christus saam te smelten en tot kerkelijk eenheid te brengen.

En daagt dan na twee of drie jaren weer een generale Synode, moge dan het gelukkige feit gezien worden, dat bijna allerwegen de A's en B's geheel zijn verdwenen, en we niets overhouden, dan allerwegen hechte en stevig ineengegroeide Gereformeerde kerken, die niet voor dit groepje of voor dat groepje ijveren, maar verteerd worden door liefde en door ijver van haar Heere en Koning,

Droeve toestanden.

Niets is op de Synode te Dordrecht zoo droef helder uitgekomen, als de jammerlijke toestand, waarin van onzentwege de zending verkeert.

Vergeleken bij wat andere kerkengroepen in Engeland en Amerika, ook bij gelijke getalsterkte in het cijfer, voor de zending doen, is, laat ons het eerlijkweg bekennen, beteekent onze zending zoogoed als niets.

Ze mag geen naam hebben. Ze telt ternauwernood mee,

Ia Batavia en Soerabaja heeten we twee zendelingen te hebben, maar feitelijk zijn dit niet anders ; dan twee predikanten bij een Europeesche keik, die alleen uit onze zendingskas betaald worden.

Hieraan moet dan ook, zoo besloot onze Synode, een einde komen. Zulk een toestand mag niet langer geduld.

Dit is een schijn zonder wezen; eet het geld uit onze schrale kas op; en bederft deze beide kerken in Indië.

Ruim vijf duizend gulden kosten ze ons jaarlijks, en ze geven voor de zending niets.

Immers, er is in Batavia een kerk of niet. Nu beweert ze er te zijn, want ze heeft zich bij Gouvernementsbesluit als zoodanig laten erkennen. Maar dan immers moet deze kerk ook zelve op Batavia en in Soerabaja het zendingswerk onder de Mahomedanen drijven. Dit is haar roeping en haar plicht.

Is ze een kerk, dan moet ze een Dienaar des Woords beroepen, en geen zendeling van onze kerken verbruiken.

Dan moet ze zelve betalen. En als ze onmachtig blijkt om zelve alles te betalen, dan vrage ze niet aan de zendingskas, maar aan de kas voor hulpbehoevende kerken om bijstand.

Behalve deze twee schijn-zendingsposten hebben we dan voorts onze zending in Midden-Java, waarvan het droef tafereel ons door Br. Lion Cachet is opgehangen, en waar, zoolang de heer Scheurer niet ter plaatse aankwam, de zendingskracht zóó gering is, dat we ons voor God en menschen hebben te schamen

En Vat het andere zendingsterrein op het eiland Soemba aangaat, ook daar zijn we zóó tegenspoedig, dat nu weer twee van de vier zendelingen van hun taak zijn afgescheiden, en we dus niets dan twee zendelingen overhielden.

Van die twee is dan nog de ééne bezig om de taal der Soevaneezen aan te leeren. En bovendien was beider vrucht blijkbaar zoo weinig, dat het rapport der zendingsdeputaten letterlijk niets van die vrucht meldt.

Nu klagen we in deze niemand aan. We zullen de laatsten zijn, om op de zendingsdeputaten ook maar één steen te werpen.

Wat we alleen vragen is, dat het onder ons tot verootmoediging over zoo jammerlijken toestand moge komen.

De zegen des Heeren bleef uit.

Dat zag men aan het wegsterven van onze zendelingen in Midden-Java; dat ziet men nu weer aan den tegenspoed met de zending op Soemba. En wie gehoopt had dat Ds. Lion Cachets reis de wonde heelen zou, heeft te belijden, dat hij ook hierin geen profeet was.

Er komt op verre na geen geld voorde zending in naar behooren.

De rechte mannen zijn nog niet opge-4comen, om energie in onze zending te brengen.

Het blijft tobben en worstelen. En het eind is, dat onder de groote zendingen en kleine zendingen, die van Europa en Amerika uitgaan, onze Gereformeerde zending een allerdroevigst figuur maakt.

En dit nu smart ons niet alleen, maar is ons een oorzaak van beschaming. Te meer, omdat de toon die soms in onze zendingsverhalen en zendingsberichten wordt aangeslagen, veel te hoog en te gemaniëreerd geestelijk is, zoo men die vergelijkt met den werkelijken toestand.

Zoo staat het met de zending onder de Mahomedanen, en even droef staat het met de zending onder de Joden.

Er is wel drukte over, maar geen geestelijke energie en geen genoegzame geldelijke noch persoonlijke offerande,

Scheurers uitzending is zeer zeker eera lichtpunt.

Maar toch zoolang onze beste jonge n-^aa» nen nog altoos wanen, dat zendeling v^rden zoo iets is als half oefenaar spelen, en de kerken nog niet inzien, dat ze als zendelingen eigenlijk nooit anders moeten uitzenden dan mannen van den eersten rang, of gelijk ons volk zegt, „van het bovenste/ plankje", dan komt er geen verbeteringen! schieten we niet op.

Het doet ons daarom leed, dat het nu weer

drie jaar duren moet, eer er een Synode' saamkomt, waarop Deputaten voorde zending de vrucht van hun overleg zullen indienen.

Drie jaar is ZOD lang.

En toch, al weten we zeer we'; dat Zendingsdeputaten die drie jaar niet stil zullen zitten, toch komt er geen nieuwe gang in het weik, eer de zaken eenigszins geregeld zijn.

Wat we dusver verricht hebben, geeft voor de eeuwigheid, en pok voor de toekomstige ontwikkeling van de natiën in onzen Archipel, o, zoo bitter weinig.

Zóó weinig, dat men soms vragen zou, ware niets doen niet beter geweest.' Want vergeet niet, de priesters van den Islam zien op u.

Ge treedt tegen hen op. Ze zien u aan het werk. Ze ontvangen van dat werk een indruk.

En zeg zelf, moet dan die indruk niet allerjammerlijkst zijn, als ze ons zóó ? ien tobben, en als ze van de Christenen zóó weinig kracht zien uitgaan?

We zijn in de zending niet fanatiek.

We keuren het zelfs af, dat zoo menige kerk buitenslands overijverig in het werk der zending, de waarheid Gods in eigen boezem prijsgeeft.

Op de wijze van werken hebben we onze critiek.

Aan eene kerstening van alle volken der aarde in hun nationaal bestaan gelooven we niet. Vanwaar toch zou dan bij Christus' wederkomst Gog en Magog komen?

Maar op één ding staan we: Als men eenmaal als kerken van Christus het werk der zending aangrijpt, laat ons dan niet tot een spot en tot een belaching van den vreemdeling worden.

Zij het dan een werk met eere.

Een werk waarin liefde, toewijding en kundige, goed geleide energie spreekt.

Acta.

De vraag is opgeworpen, welken titel de uitgave van de Besluiten eener Synodale vergadering zou moeten voeren.

De één had meer sympathie voor het kanselaiij-woord Acta; de ander vond, dat het beter was „Hollandsch te spreken" en zulk een uitgave Handelingen te noemen, In verband hiermee zij het ons vergund op de schoone uitgave van Dr. Reitsma en Dr. Van Veen te wijzen, waarin ons het Resolutie-boek van de provinciale en [particuliere Synoden van Noord^Nederland over de jaren 1572—1620 is afgedrukt, en waarvan thans het tweede deel het liet zag.

Ook deze heere.n toch stonden voor dezelfde quaestie.

Ook zij hadden een titel noodig; en hun keuze besliste voor Acta. Ze noemden hun werk: Acta der provinciale en particuliere Synoden enz, ; en deden dit niet, omdat Acta het woord is dat uitsluitend in de officieele stukken gebezigd wordt, want b. V. de resolution van Noord Holland heeten in het officieele boek: „Handelingen" terwijl die in Zuid-Holland ten titel voert Acta. Ook besliste de inhoud van de resolution niet, want hoewel verreweg de meeste keeren van Acta gesproken wordt, komt toch in den inhoud zoowel het woord Mimi ten als het woord Acta voor, en ook het woord Handelyngen*.

Dat zij den titel van Acta gekozen hebben is derhalve alleen uit het meerder gebruik in de olficieele stukken, en uit het spraakgebruik in de historie van het kerkrecht te verklaren.

Het kerkelijk spraakgebruik namelijk heeft met juisten tact beide woorden, én Acta én Handelingen gebezigd, maar in onderscheiden zin. * Het is er mee als met het woord Notulen.

Ook in een kerkeraad kon men natuurlijk van Handelingen spreken, maar men speent er zich aan, en spreekt bijna zonder uitzondering van Notulen, omdat hierdoor verwarring gemeden wordt.

Zegt iemand: „Ik heb aanmerking op de Handelingen van den kerkeraad", dan is de eerste opvatting van een gewoon man, dat zulk een iets heelt aan te merken op wat de kerkeraad gedaan heeft, en denkt niemand aan de opteekening van het verhandelde.

Bezigt men daarentegen die opteekening het woord Notulen, dan is alle vergissing afgesneden, en heeft men dit goede onderscheid, dat onder de Handelingen van den kerkeraad verstaan wprdt hetgeen de kerkeraad doet, en onder Notulen datgene wat uit het verhandelde door den kerkeraad wordt opgeteekend.

En zou hét nu niet evenzoo staan met het woord Acta"?

Ook een Synode handelt, doet iets, verhandelt allerlei onderwerpen, neemt resolution aan en spreekt vonnis. Dit alles nu zijn de haftdelingen van de Synode. Maar teekent men nu uit dit verhandelde de be.sluiten op, en geeft men aan die opteekeningen officieel gezag, dan gaat het niet wel, om dit nu ook „handelingen" te noemen, wijl men zoodoende hetzelfde woord in tweeërlei beteekenis bezigt; en om die reden bezigt men dan het woord Acta.

Dat dit woord aan een andere taal ontleend is, levert geen bezwaar op. Notulen is ook aan een vreemde taal ontleend. Ook Correspondentie; en toch toen op de jongste Synode een onnoozel man het denkbeeld opperde, om dit voortaan briefwisseling te noemen, voelde ieder terstond, dat we dit woord uit onze eigen taal hier niet gebruiken konden, omdat correspondentie hier nog iets anders en meer bepaalds uitdrukt.

En vraagt men ons nu, waarom ook wij van oordeel zijn, dat het veiliger en beter is bij dit'gebruik te blijven, dan zij het ons veroorloofd te verwijzen naar de Kerkenordening der Gereformeerde kerken.

In die Kerkenordening toch komen beide woorden voor, zoowel het woord Handelingen als het woord Acta, maar juist met datzelfde verschil in beteekenis waarop we weïen.

In Art 32 is van handelingen sprake.

Het heet daar toch: „De handelingenz\\tr samenkomsten zullen met aanroeping des Naams Gods aangevangen en met dankzegging besloten worden."

Wil dit nu zeggen, dat het resolutieboek met een gebed moet aanvangen.' Natuurlijk niet.

Handelingen ziet hier niet op wat de Synode opteekeni^ maar op wat ze doet.

En daartegenovérs^ezen we nu in Art. 45: „De kerk in dewelke de classe en desgelijks de particuliere of generale Synode samenkomt, zal zorg dragen dat zij de Acta der voorgaande vergadering op de naast komende vergadering bestelle."

Ook hier nu zal niemand in twijfel verkeeren wat bedoeld is. Hier in Art. 45 is nu geen sprake van wat de Synode deed^ maar van wat in de Synode werd opgeteekend En zie, hier staat nu niet Handelingen, maar Acta.

Is het nu niet het eenvoudigst zich aan dit spraakgebruik van onze Kerkenordening te houden?

Alleen zouden we dan, om zeer accuraat te zijn, Acta in Acten kunnen veranderen, omdat Acten het verdietsche woord js.

Notulen is, gelijk men weet, iets anders dan Acta.

Acta zijn • de opteekeningen van de besluiten, zonder meer. Notulen is de opteekening ook van de discussie.

Acta of Acten is hier dus het juiste woord.

En nu is het wel waar, dat onze Staten-Generaal Handelingen uitgeeft, maar hiertegen zij opgemerkt, dat de k.erk een eigen spraakgebruik en taal heeft; en ten andere dat de Handelingen der Staten-Generaal heel iets anders dan onze Synodale Acten geven. In die Handelingen der Staten-Generaal toch wordt van woord tot woord alles weergegeven, wat gezegd is.

Dat geeft dus tot op zekere, hoogte metterdaad een kopie van de Handelingen en kan dus dien naam voeren.

Wat de Synode uitgeeft zijn daarentegen niet de eigenlijke handelingen, maar alleen de resoluties en .besluiten en beslissingen.

Gaf dus ook de Staten Generaal iets uit, dat overeenkomt met onze Synodale Acta, zoo zou men dit ook op politiek gebied stellig geen Handelingen noemen, maar Besluiten der Staten-Generaal of iets dergelijks.

Er ware hier nog meer over te zeggen, maar het aangevoerde zal, naar we ons voorstellen, genoeg licht over de zaak werpen.

„Acta ofte Handelingen" gaat in elk geval niet. Immers Handelingen gebruiken wij in dien zin niet meer. Wij zouden dan moeten zeggen: Ada ofte het Beslolene.

En wat men wel eens gezegd heefi-, dat Acta apostolorum toch vertaald is door Handelingen der apostelen, zoo vat toch een ieder, dat hier noch Notulen noch Acten in oificieelen ain, maar een stuk historie geboden wordt, en dat Hindelingen hier, over de Vulgaat heen, de vertalng van het Grieksche Praxeis geworden is, dat wij thans niet door Handelingen, maar door Daden zouden moeten vertalen, of wel „hetgeen dogr de apostelen verricht is."

Recensie.

Twee belangrijke historische studiën, in verband met de Zending, zagen het licht.

Een Bioqraphisch woordenboek van Oost-Indische predikanten, van Ds. G. A. L. iian Troostenberg de Bruyn, te Nijmegen bij P. J. Milbirn, een gioot octavo deel van ruim 500 bladzijden; en de Oude Zending in Zuid-Afrika door A. Nachtigal, uit het Duitsch vertaald, bij ].' H. de Bjs? y, te Amsterdam.

Beide werken handelen van wat onze vaderen op religieus terrein voor hunne wingewesten deden, en leveren althans het bewijs, dat ze niet stilzaten, en niet zonder vrucht hebben gearbeid.

Vooral het eerste werk mag daarbij hooglijk gewaardeerd, om de ongelooflijke moeite^ die de geachte schrijver zich getroost heelt, om het saam te stellen. Alles is er voor nageplozen, alle beschikbaar materiaal is er voor doorsnuffeld, en met ijzeren vlijt en wondere nauwkeurigheid is de stof saamgelezen en geschift en geordend.

Zoo wordt onze literatuur over dit onderwerp al vollediger, en kunnen ook onze Zendingdeputaten hieruit leering trekken.

Met het Levensbrevier, door Dr. Van Veen, bij J. B, Wolters te Groningen, uitgegeven, hebben we niet veel op. Zulk een aaneenrijging van Bijbelplaatsen, naar verschillende onderwerpen gesorteerd, kan zeker dienst doen voor wie in zijn Bijbel niet te wel thuis is, maar is voor goed bestelde kerken overbodig.

Meer nog, zulke boekskens, die uittreksels uit den Bijbel geven, ontipennen aan den Bijbel zelven, en doen in dat opzicht meer kwaad dan goed.

Evenmin loopen wij weg mét het Repetitieboekje dat in 138 korte antwoorden den inhoud onzer religie poogt saam te vatten.

Het is met smaak aangelegd. Het tintelt van vernuft in de vinding. Meest loopt het zmVer.

Als dan ook zulke boekskens aanbevelenswaard waren, zou dit den palm wegdragen, Miar ... en dat is het bezwaar. Het wordt toch weer een vragenboekje, en in alle vragenboekjes schuilt zeker onmiskenbaar gevaar.

Acht men metterdaad, dat de Heidelbergsche Catechismus of het Kort Begrip niet voldoen, hetzij om de verouderde taal, hetzij om nieuw opgekomen kttteiijen, goed, laat dan de kerken een ander en kleineren Catechismus voor het catechetisch gebruik geven.

Maar ... particuliere vragenboekjes, hoe goed ook, zijn altoos een gevaar voor de eenheid der kerken.

De historie dezer vragenboekjes is zoo droef,

In een Israëlietisch orgaan troffen we een scherp, spottend woord aan over wat we gezegd hadden aangaande de missie onder de Joden. Het werd in dat spottend vvcord voorgesteld alsof geloof en leven onder de Joden in eere blonk, en alsof onder ons Christenen alles besmet en bezoedeld was.

Aangenaam is het ons daarom hiertegenover een woord te kunnen stellen van den opperrabbijn T. Tal, in zijn Feestrede, uitgegeven bij E. M. Cohen te Arnhem.

In dit schoon en bezield gestileerde stuk, schroomt de/e opperrabbijn niet, op wee' moedigen toon aldus over het opkomend geslacht onder de Joden te klagen:

»0, zeg mij — spreekt Jirns^fe'— dat jeugdig geslacht, dat zoo luide mede feest viert, wat is hun dan Synagoge en Thora ?

Is dat hun dan waarlijk een dierbaar kleinood, naar welks waardeering en erkentenis zij smachten ? Willen zij in waarheid nu Synagoge en Thora gaan eeren en achten en volgen en plaatsen als de richtsnoer huns levens ?

Of is er niet afval en godsdienstloosheid, is er niet losheid en onwetendheid? Is er niet bederf in het hart van dit geslacht, bederf in de beginselen, bederf in de toepassing.... O uwe gestalte is nog wel schoon. De sporen van koninklijke afkomst zijn niet weggewischt.

De adel van uw huis liet nog haar schilden achter. Maai bezoedeld is uw gelaat en smetten zijn er op uw Ideederen — En gij viert feest? ....,

Dit nederige, schoone woord van verootmoediging eert den man, die het uitsprak, en boezemt ons vrij wat meer eerbied in, dan de hooghartige spot van het Israëlietisch blad.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Weg met A en B!

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1893

De Heraut | 4 Pagina's