GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Waterlooze  Malhen".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Waterlooze Malhen".

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zij zijn waterlooze wolken, die van de winden omgedreven worden; zij zijn als boomen in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven en ontworteld. Judas : 12,

Een hulpelooze kranke viouw strompelt met haar kindeke op den arm, langs een weinig betreden pad voort. Ze kan niet meer. Reikhalzend ziet ze uit, of er op het eenzaam pad niemand aankomt, om haar hulpe te bieden. Eindelijk vertoont zich iemand in de verte. Hij nadert. Haar hope wordt opgewekt. Maar... even voor hij hij haar is, slaat hij een zijpad af, en... hoe zij ook roept, hij gaat door.

Die man was voor die hulpelooze moeder een waterlooze wolk.

Of ook, een schip in nood hijscht in volle zee het noodsein. Uur aan uur wordt door de schipbreukelingen in angst doorworsteld. Maar hoe men ook tuurt, geen tegensein valt aan den breeden horizon waar te nemen. Eindelijk, onderwijl de nood steeds klimt, ziet men een ander schip in de verte naderen. Schijnbaar komt het recht op het schip in nood aan. Tot het zijwaarts afwijkt, en zonder hulpe te bieden weer uit het oog wegraakt.

Ook dat eerst opdagend, toen weer verdwijnend, schip was voor die schipbreukelingen een waterlooze wolk..

Of in eigenlijken zin, als in zuidelijke landen waar de regen ongelijk valt, en lange tijdperken van droogte slechts zeer enkele malen in het jaar door xwaren slagregen worden afgebroken, die droogte nog langer dan gemeenlijk aanhield, en het land scheurt van dorheid, en het vee naar God roept, en de landman beschaamd op 2ijn akker staart, en er eindelijk, eindelijk een wolk in de verte zich afteekent tegen het donkere blauw aan den hemel, en een tweede wolk, en een derde v/olk volgt, en de wind stuwt ze voort en ze komen nader, dat de landman reeds jubelt, en hij in zijn

verbeelding den regen reeds kletteren hoort, en die wolken drijven dan toch over, zonder dat de regen nederkomt, dan heeten die wolken waierlooze wolken^ omdat ze den regen beloofden, en toch den regen niet lieten neerdruppelen.

En in dit beeld teekent nu de Schrift ons sommiger Christelijke verschijning in de gemeente des Heeren, hetzij dan leeraars, hetzij leeken, die hooge verwachting opwekten, van wie al het volk zich, o, zooveel beloofde, en die toch, toen het er op aankwam, als een wolk in de verte overdreven, zonder ook maar iets te geven van wat ieder van hen had verwacht.

Wolken, schijnbaar ter vertroosting opgekomen, in wier verschijning de gemeente zich verheugd had, en die toen eerst hoog hangen bleven, en toen door den wind onderschept werden, en zoo weer wegraakten uit het oog, zonder verkwikking te hebben aangebracht. Wolken die waterloos bleken.

Het is niet alles echt in Christus' kerk, en het kan dat niet zijn.

De tucht kan veel, maar lang niet alles, om hoofd voor hoofd te keuren, wat in de gemeente Gods echt uit God geboren of valschelijk ingeslopen is. Alleen de waterloten kan ze afsnoeien. Wat krom groeit zal ze recht buigen. Edoch, alleen wat voor oogen is, wat uitkomt en openbaar is. En wat de tucht nooit kan, is den zielsstaat keuren, het hart doorzoeken, en een oordeel vellen over den inwendigen mensch.

Soms komt Christus zelf der kerketucht hierin te hulp, door vervolging over de gemeente te brengen, of ook reeds door haar in smaad bij de wereld te doen geraken, dat het veel kost aan rust en goed en goeden naam om tot haar te behooren. Hoe zwaarder die tucht, hoe zuiverder de gemeente.

Maar toch, zelfs die tucht gaf nooit volstrekten waarborg. Ook te midden der bangste vervolgingen zijn er ergernissen onder Gods volk uitgebroken. En zulk een raadsel is het menschenhart, dat er zelfs in die bangste tijden valsche personen, die niets van den Geest van Christus nadden, in de gemeente indrongen, die later vlekken in haar midden bleken, en het leven vergiftigden.

Want dit is het harde, dat de waterlooze wolk die over den dorren akker heenstrijkt, en den landbouwer zoo bitter teleurstelt, wel geen regen brengt, maar ook geen kwaad achterlaat; terwijl in Christus' kerk deze waterlooze wolken^ zoo dikwijls ze gezien worden, niet alleen den regen derven doen, dien ze beloofden, maar ook als ïdwalende starren", gelijk de apostel ze tevens noemt, kwaad doen en misleiden.

In Christus' kerk is de waterlooze wolk niet alleen als een «waterlooze fontein", waarop de vermoeide pelgrim toeloopt, en die hij uitgedroogd vindt, maar ook seen wilde baar der zee, eigen schande opschuimend, of Gok een boom zonder vrucht of blad, tweemaal verstorven en ontworteld.

Nu is dit beeld van de waterlooze WÖ/^ zeker het eerst en het meest toepasselijk op mannen en vrouwen in de gemeente des Heeren, die op den voorgrond treden; die door naam of positie, door ontwikkeling en invloed vooraan stonden; die, dank zij die positie, hooge verwachting opwekten van hetgeen ze voor de gemeente zijn zouden; en die toch op de proef bleken niets voor haar te zijn, niets in haar midden te doen; die kwamen en gingen zonder een spoor van hun invloed achter te laten, en alzoo heel de gemeente teleurstelden.

Wolken die opkwamen en veel vertoon maakten, en die overdreven, zonder den dorren akker te besproeien.

Toepasselijk is dat beeld in nog enger zin op leeraars of ambtsdragers, die bij hun optreden een machtigen roep aan hun komst deden voorafgaan; van wier optreden heel de gemeente zich betere dagen beloofde; en die verwachtingen opwekten van een rijk gezegenden toestand; maar die, o, zoo bitterlijk tegenvielen; dor in stee van sappig bleken; en straks weer gingen, zonder dat ooit de regen, waarop men gehoopt had, van hun lippen, uit hun ambtsbediening, door hun persoonlijk optreden de gemeente verkwikken kwam.

En toepasselijk is dat beeld in enger zin niet minder op die veel sprekende en veel getuigende mannen en vrouwen, die zich aan de gemeente aansloten, en van wier geestelijk leven, en geestelijke gestalte, en geestelijken rijkdom de kinderen Gods zich verrijking van eigen leven hadden voorgesteld, en van wie het, helaas, toch maar al te spoedig uitkwam, dat hier vertoon meer dan wezen^ geestelijke schijn meer dan geestelijke kracht aanwezig was, en die, als breed gespreide wolken een tijdlang heel de gemeente overdekkend, haar toch nooit met geestelijk vocht besproeien konden, zoo maar niet haar op ongeestelijke wijze verdierven.

Al zulke verschijningen zijn in de gemeente des Heeren de waterlooze wolken in gansch bijzonderen zin. Zóó, dat ieder het merkt, en de teleurstelling voor God geklaagd wordt.

Toch bepaalt zich het droeve verschijnsel van die waterlooze wolken hier niet toe.

Ook op kleiner schaal valt hetzelfde (droeve verschijnsel te betreuren, want in de groote gemeente zijn ook kleine kringen, kringen van ambtelijken aard, kringen van het huiselijk leven, kringen op onze scholen, en zooveel meer.

En in al die kringen nu treden menschen op, die verwachtingen opwekken, om wat hun was toevertrouwd, en om wat ze beloofden.

Kik ouderling, die in de gemeente het ambt aanvaardt, en in den kleineren kring van zijn wijk, wel het ambt draagt, maar geen kracht van zich laat uitgaan, om de heiligheid van 's Heeren huis te sterken, is een wolk die henendrijft, maar waterloos is, omdat de zegen uitblijft, dien men van zijn dienst mocht verwachten.

Elk diaken, die zich voor een deel de zorg voor de armen der gemeente ziet vertrouwd, en nochtans in gebreke blijft den geest der barmhartigheid aan te kweeken, de armen te vertroosten, nood te lenigen, en de liefde Christi ook door zijn persoonlijk optreden voelbaar Ie maken, is als een waterlooze wolk, die regen belooft, maar dien regen niet gaf.

Een onderwijzer der jeugd op onze scholen, die optrad, om de gedoopte kinderkens der gemeente voor • maatschappij en kerk te helpen vormen, en de plaats bezette, en ja schoolsch zijn werk deed, maar zonder dat er vonken van hem alsprongen, en de harten geroerd, en de krachten ontwikkeld werden, is als een waterlooze wolk, die wel haar stand aan den hemel heeft, maar den akker laat verdorren.

En evenzoo is het in het huisgezin, niet alleen met vader en moeder, maar ook met de kinderen onderling. Immers, ook in dien kleinen kring moet al wie er in leeft die anderen die met hem saamleven zegenen, iets ten goede op hen doen uitgaan, hun iets geven van het talent dat hem meer dan dien anderen is toevertrouwd, en in een Christengezin iets ten toon helpen spreiden van de zalige gemeenschap der heiligen.

En een vader of een moeder die dat nu niet doen, broeder of zuster, die hierin tekort schieten, en wel in huis meeleven, maar in en over dat huis geen zegen van zich doen uilgaan, wat zijn ze ook in dien kleinen kring anders dan waterlooze wolken, die hun plaats innemen, maar onnut en zonder den zegen, dien ze schuldig zijn, uit te stralen?

Waterlooze wolk is élke verschijning in de gemeente in 't groot, of ook in de gemeente in haar kleinere deelen, die uitwendig schijnt, wat zij inwendig niet is.

En nu moet, zeer zeker, met stille zelfbeschaming beleden, dat we tot op zekere hoogte dit allen zijn, in eiken stand, en in elke betrekking, waar ons de Heere ook geplaatst heeft. Den vollen zegen dien we spreiden moesten, spreidt niemand. We zijn allen als wolken, die een breede plaats beslaan, en meer vertooning maken, dan overeenkomt met den weinigen zegen dien we van ons doen uitgaan.

Maar dit op zichzelf geeft nog niet het beeld van de waterlooze wolk.

Er mogen dan niet iti die mate malsche droppelen van ons nederdalen, als het zijn moest, maar er gaat dan toch eenige zegen van ons uit. Niet genoeg, maar dan toch in zekere mate. Altoos ons aanklagend van tekortkoming, maar dan toch den akker nu en dan verfrisschend.

Maar wat de gemeente, en in haar het ambt, en het gezin, en de school verderft, is als ook dit bescheiden deel van zegen uitblijft, als zelfs het heilig besef dat die zegen van ons moet uitgaan ontbreekt; en dat te meer nog, als die dorheid van uitgaanden zegen gepaard gaat met hooge pretentie, met ambtelijke aanmatigng, met heimelijke zelfverheffing, met schoolsche meesterachtigheid.

Als wie zegenen moest zichzelven zegent in eigen oogen.

En als zulk een dan ten slotte blijkt een wolk te zijn, die wel het licht verdonkert, maar den regen inhoudt.

Het is dit waterloos-zijn van de wolken, die in allerlei kringen over de gemeente zweven, waardoor de gemeente verarmt en verdort.

En dan zoekt men het wel soms in opzettelijke geestelijke opwekking, en soms gelieft het Gode metterdaad om die tot opbeuring en verfrissching te schenken, maar wie wijs is, die verstaat het toch, dat de rijkste zegen voor den akker niet uit een plotselinge wolkbreuk, maar veel meer uit den stillen, regelmatigen gestadigen regen moet komen.

En die stille gestadige regen daalt dan alleen op den akker der gemeente neder, als trouwe, eerlijke opvatting van roeping aan ambt en gezin en school dagelijks ten goede komt.

Ook in dit opzicht voor de gemeente des Heeren de verhooring van haar bede om haar dagelijksah geestelijk brood.

Wat een dichte welgevulde wolk moest zijn is maar al te vaak niets dan een dunne doorschijnende nevel, waar geen malsche regen uit komen kan.

En zoo stuit ge ook in de gemeente des Heeren telkens op mannen en vrouwen in allerlei positie, die toocen het zoo in het minst niet te verstaan, dat ze om te kunnen geven eerst zelven ontvangen moeten; dat de wolk niet uit niets geformeerd wordt, maar eerst dan zich dicht kan samenpakken, als het vocht uit den Oceaan is opgetrokken en in haar verdikt is.

Dezulken drijven dan op hun naam van Christen. Ze deden belijdenis. Ze worden onder de Christenen geteld. Ze hebben een gansch oppervlakkige kennis. In enkele dingen voegen ze zich naar het gemeen gebruik. Maar overigens blijven ze hol van binnen. Ze voeden hun kennis niet. Hun lezen van Gods Woord is werktuiglijk, en in de mystiek der waarheid dringen ze niet in. Vandaar hun armzieligheid in geestelijke dingen. Hun dorheid van hart, die niet anders dan dorheid om zich heen kan kweeken.

Altegader wolken die waterloos moeten blijven, omdat ze uit hun nevelschijn geen malsche droppelen vormen kunnen.

En daarom wie ook voor zijn persoonlijk bestaan aan den smaad en aan de schande van die waterlooze wolken ontkomen wil, die wake niet alleen op in het heilig besef van hooger roeping, - maar prente het zich ook in, dat hij, om te kunnen zegenen, zelf inzamelen moet van den geestelijken akker den oogst zijns Gods.

Die voede zijn kennis en zijn wetenschap van Gods heilige mysteriën. Die merke op zijn eigen hart en late niet af zijn God aan te loopen, om innerlijk raetkracht des Koninksrijks vervuld te worden. Die verrijke zijn ziel, om anderer ziel te kunnen rijk maken. En die ga; om voor anderen geen waterlooze fontein te zijn, eiken dag zelf tot de Fontein aller goeden, om door Hem met geestelijke kracht gesterkt en met geestelijk goed vervuld te worden.

Dan wordt wat eerst slechts een schijnnevel was, vanzelf en ongemerkt tot een dichte, bezwangerde wolk.

En die wolk kan het niet inhouden. Ze ontlast zich uit innerlijken aandrang. En als het daartoe gekomen is, daalt vanzelf ook uit zijn verschijning en uit zijn optreden de regen neder op zijn omgeving.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„Waterlooze  Malhen

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's