GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Gij hebt bebel gegeben".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gij hebt bebel gegeben".

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij hebt bevel gegeven, om mij te verlossen; want Gij zijt mijne steenrots en mijn burcht. Psalm 71 : 3^.

Stel, er kwam nogmaals over Spanje bericht, dat een Amsterdamsche koopvaarder op het Marokkaansche rif was afgeloopen, en dat de kapitein met het scheepsvolk geboeid door de Mooren was weggevoerd.

Nu snelt de vrouw van dien kapitein naar den Haag, hartstochtelijk weenende en klagende, en biddende, dat men toch de gevangenen ont­ zetten mocht. En kalm antwoordt haar de Minister der Koningin: «Mevrouw, de order is al weg, het bevel is gegeve7i^ uw man zal worden verlost."

En die wetenschap, dat het bevel al gegeven is., ontwapent op eenmaal haar angste. Nu ziet ze in haar verbeelding ons oorlogsschip het rif al naderen, onze vlag er waaien, de troepen landen, de Mooren terugwerpen, de gevangenis openbreken, en haar man met al het gevangen scheepsvolk vrij uitgaan.

Zulk een toovermacht school er in dat eenvoudige zeggen: Er is reeds bevel gegeven^ om uw man te verlossen.

En geheel in dien zin roept nu ook de Psalmist uit: »Gij, o, Heere hebt bevel gegeven, om mij te verlossen".

De zanger is op zijn dagen gekomen, deharpenaar tot de grijsheid genaderd. sTervrijl de ouderdom en de grijsheid daar is, verlaat mij niet, o, God" is de klachte zijner zwakheid. «Verwerp mij niet in den tijd des ouderdoms; verlaat mij niet, nu mijn kracht vergaat", luidt de weemoedige toon, waarmee zijn hart naar God schreit.

Er was angst in zijn ziel, want hij zag het, hoe ze op zijn ziel loerden, roepende: »God heeft hem verlaten, jaagt na en grijpt hem, want er is geen verlosser!"

En onder dat wilde geroep van den haat, die hem aangrijpt, siddert hij innerlijk, zijn hart beeft hem in den boezem, en hij kermt: so, God, wees niet verre van mij, mijn God, haast u tot mijn hulpe!"

En nu, nog eer er hulpe opdaagt, schiet er als met de flikkering van het weerlicht, plotseling een stralende, een alle smartgevoel verdonkerende overtuiging door zijn ziel. De helper is er. God heeft reeds bevel gegeven om mij te verlossen.

Nog een oogwenk, en ik ben gered.

Rustte dat zeggen bij den Psalmist nu op een particuliere openbaring? Blijkt ook maar uit iets, dat hij op dien eigen oogenblik een Goddelijke inspraak of toespraak ontving, die hem het besluit Gods, om hem te verlossen, berichtte ? Stellig niet.

Wel werkte er een mystieke macht op zijn ziel. Het ging niet buiten den Heiligen Geest om. Ja, het mag gezegd, dat het de Heilige Geest zelf was, die in Davids hart die stellige overtuiging zoo snel en scherp wekte.

Maai' toch van een bijzondere openbaring leest ge niets, en de grond voor zijn stellige wetenschap vond de Psalmist, niet in wat hem op dat oogenblik als uit den hemel geseind werd, maar in de belofte., die God aan David bij zijn optreden tegen Saul had medegegeven. Die belofte verpandde aan David en zijn huis de toekomst, en waarborgde hem den eindtriomf. Aldus toch had de Heere tot hem gesproken:

«Mijn [goedertierenheid zal Ik niet van hem (wegnemen. En in mijn getrouwheid zal Ik niet feilen. Ik zal mijn Verbond niet ontheiligen. En hetgeen uit mijn lippen gegaan is, zal Ik (niet veranderen. Ik heb eens gezworen bij mijn heiligheid: »Zoo (Ik aan David liege.'' Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn. En zijn troon zal Mij zijn gelijk de zon."

Die rijke belofte van zijn God nu, stelt indachtigmakende genade, in dat bange oogenblik, plotseling helder voor Davids bewustzijn. Die belofte grijpt hij aan.

Hij weet het, hij gelooft het, dat een belofte Gods geen doode letter, maar een werkende kracht is, en dat 's Heeren doen naar zijn belofte bepaald is.

En in die wetenschap roept hij het nu als in heiligen triomf uit: jlk weet het, Heere, (JZ/'/i«i5/ reeds bevel gegeven., om mij te verlossen. Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht."

En zóó verstaan, vloeit de vertroosting, die in dat woord schuilt, naar al Gods kinderen af.

Immers ook zij zijn kinderen der belofte., en ook voor hen vormen de beloften Gods den grondslag waarop hun leven rust.

Want wel zijn die beloften in haar natuur algemeen. Beloften niet|Jvoor dezen'of|genen persoonlijk, maar beloften voor a/Godsheüigen, voor al de gekenden des Heeren, voor al wie nieuwgeboren is uit God.

Maar het geloof heeft die beloften persoonlijk gemaakt. Niet dat vage, beschouwende geloof, dat Gods beloften van verre aan den horizont ziet schitteren, en dan uitroept: »o, Hoe schoon!" maar zonder ze te kunnen grijpen.

Neen, echt, uit God geweld, zaligmakend geloof haalt die beloften van den verren horizont naar zich toe, tot vlak bij de ziel, neemt ze in de ziel op, en maakt ze van dat oogenblik af zoo strikt en stipt persoonlijk, dat het is of Gods kind bij het lezen der Heilige Schrift, er overal zijn eigen naam voluit bij ziet staan, ja, alsof ze voor hem alleen gegeven waren.

Want wel zijn velen daar tegenwoordig slapper in, bij wie de toeëigenende kracht van het geloof verzwakt is.

Maar in oogenblikken van ongekende spanning, als de wervelwind alle stof van de ziel wegvaagt, en de ziel weer een oogenblik helder glanst, dan spreekt dat besef van tot Gods uitverkorenen te behooren, van in het bundelken der levenden besloten te zijn, van het zaad Gods in zijn eigen hart om te dragen, en den Heiligen Geest in zijn eigen ziel met onuitsprekelijke verzuchtingen te hooren bidden, toch ook nu nog zoo machtig en overweldigend, dat de beloften Gods weer op eenmaal in het licht eener persoonlijke toepassing voor ons verschijnen, en die beloften daar voor ons komen te liggen, als een Goddelijk, met het bloed des Zoons bezegeld, testament.

En dan geen nood, ook al zijn dan de wateren tot aan de ziel gekomen, ja, al dreigen al de baren en golven over ons hoofd te gaan.

Want dan houdt de verbrokkeling van ons leven op. Ddn begint heel onze levensloop voor ons geloofsbesef een geheel te vormen. En dan zien we in heel den gang van dat leven, op elk punt, de alles schikkende, en sturende, en bestierende hand onzes Gods.

Dan wordt het ons steeds klaarder, hoe God in heel dat verloop van ons leven steeds bezig is zijn beloften ook aan ons te vervullen; nooit van die beloften afwijkende, raaar steeds die beloften doorzettend.

Waar we vroeger soms in angst wegkrómpen en wegkropen, en niet wisten waarheen, bleek ons van achteren, hoe ook die vallei der angsten doorwandeld moest, omdat de Heere alleen door die vallei der angsten henen zijn beloften aan ons kon waarmaken.

Het is nu niet meer, voor lange dagen een leven buiten God, en voorts nu of dan God tusschenbeide tredende met het waarmaken van zijn beloften, maar het wordt al één bedrijf, één actie, één in elkaar geschakelde toeleg, z o één samenhangend geheel, dat er in het groot en in het klein op is aangelegd en toegelegd, om nooit iets anders te doen, dan zijn beloften aan ons, in daden, in wezenhjkheden, in steeds zekerder vervullingen om te zetten.

Ge voelt dan u zelven als een verkeerden mensch, als een tegenstrevigen worstelaar, als een besmette en • onreine in uw eigen binnenste. Maar God heeft gezegd. God heeft u beloofd: Ik wil die onreine en verloren ziel heilig en heerlijk maken! En nu ziet ge van achter uw Vader uit de hemelen al de dagen uw levens rusteloos bezig, om dat doel met u te bereiken, en u dat heilige einddoel tegen te voeren. »God heeit eenmaal bevel gegeven, om u te verlossen". Dat is zijn vrijmachtige belofte. En nu wordt dit bevel ook uitgevoerd.

Gij wordt verlost, door vuur en water henen.

En datzelfde past ge dan ook wel terdege op de stukken en deelen van uw leven toe.

Voelt ge u heden of morgen weer als in strikken des doods bevangen, door den wederpartijder, die u om uw vasthouden aan uw God, najaagt en grijpen wil, dan komt te midden ook van dien angst weer diezelfde belofte Gods u voor. En als ge dan uw nood aan uw God klaagt, en ge mocht uw ziel in het gebed uitstorten, en het Amen mocht u een geloofsamen zijn, dan is de vertroosting er voor u, nog eer ge bidden kondt, en overkomt u het zalig besef, dat, nog eer gij roepen gingt, om geholpen te worden. God reeds bevel had gegeven, om u te verlossen, Hij die uw Steenrots en uw Burcht is.

Wat dan niet zeggen wil, dat daarom elk lijden wordt afgewend, of elke smart u gespaard. o. Neen.

Als in de veldhospitalen de gewonden van het slagveld worden binnengedragen, en ze liggen bij tientallen te wachten, wie hen helj)en zal, en deze is te redden zoo hem oogenblikkelijk het been, en gene zoo hem zonder verwijl de arm wordt afgezet, en het hoofd der veldtent fluistert één dier ongelukkigen in het oor: tik heb bevel gegeven om eerst u ie helpen" zeker dan volgt de operatie, want dat moet juist, maar klinkt toch dat: »lk heb bevel gegeven om u te helpen" den ongelukkige als levensmuziek in het oor.

En nu wordt hem het verbeurde lichaamsdeel wel afgezet, maar zie, juist daardoor is hij behouden.

En zoo nu ook gaat het op het slagveld van Gods heiligen toe.

Ook hier wordt wond op wond toegebracht, en niet zelden is ook voor hén, na de verwonding hunner ziel, alleen heil besteld in een pijnlijke bewerking, die hun God deswege voor hen besteld heeft.

En dan bidt Gods echte kind, zoomin als de gewonde krijger, die kunstbewerking af, maar roept ze veeleer in, en zegent ze, en het isjuistindie pijnlijke bewerking, dat hij het bewijs vindt, hoe God bevel heeft gegeven om hem te verlossen, en hoe de belofte zijns Gods aan hem doorwerkt.

Toen Simel van den hoogen weg stof opjoeg en met steenen wieip, en David luidkeels vloekte, grepen de zonen van Zeruja naar hun sabel, om dien vloeker den kop voor de voeten te leggen. Maar David verstond het anders. God had bevel gegeven., dat Simei David vloeken moest. En deswege was die vloek zelf voor David ingeweven in het hoog bevel dat God gegeven had om hem te verlossen.

Altoos bij dien man Gods, die zooals geen tweede zijn zielsleven voor u ontsloot, een rusten in de Souvereiniteit zijns Heeren.

Een wéten, dat God hem drong, dat God den weg voor zijn voet ontsloot, en dat God zijn voet op den weg richtte.

God zingt David voor, en David doet niet anders dan zijn God nazingen.

Nazingen ook als het door bloed en tranen gaat.

Want in het eind zou het toch blijken: Zijn God had bevel gegeven om hem te verlossen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„Gij hebt bebel gegeben

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1897

De Heraut | 4 Pagina's